70
DONDERDAG 14 MAART 1918.
request van 19 November 1917, mits niet tot grootere diepte
dan 8 Meter vanaf den voorgevel gemeten.
Daarbij op te leggen
a. de voorwaarden omschreven in de missive van den
Directeur van Gemeentewerken van 26 November 1917 ter
zake en
b. de voorwaarde, dat aan den voorgevel van den ver-
bindingsbouw worde aangebracht ten genoege van Burge
meester en Wethouders een opschrift vermeldend de namen
der beide hofjes, waartoe de steeg toegang geeft."
Het laatste idéé vind ik niet onaardig. Men heeft gehoord
wat door de heeren Fokker en Hoogenboom wordt voorge
steld. De strekking er van is, dat de breedte van den over-
bouw niet zal bediagen 10 maar 8 Meter.
Wordt het voorstel van deze heeren ondersteund?
Het voorstel van de heeren Fokker en Hoogenboom wordt
voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp
van beraadslaging uit.
De Voorzitter. Wanneer dit voorstel besproken zal zijn,
zal ik eerst het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
en daarna zoo noodig het voorstel van de heeren Fokker en
Hoogenboom in stemming brengen.
De heer Huurman. M. d. V. Ik heb met verbazing de rede
van den beer Fokker aangehoord. Ik kan mij niet begrijpen,
dat iemand zijn stem zou willen geven aan een voorstel om
daar een middeleeuwschen toestand te scheppen. De heer
Fokker heeft zeker de steeg niet gezien, anders zou hij niet
gesproken hebben, gelijk hij deed.
Ik erken, dat breedte een betrekkelijk begrip is, maar hoe
iemand een steeg die 150 M. lang en 2 M. breed is, nog niet
zoo smal kan noemen, is mij onbegrijpelijk. Men verzoekt de
steeg over een diepte van 10 M. te mogen overbouwen, de
hoogte van dien bouw is circa 4,5 M. De toegang der steeg
wordt dan ongeveer 3 M. hoog. Men heeft dan geen steeg meer,
maar een slop en wij zullen dat krijgen, wat wij in ver
schillende deelen van 'de gemeente, met veel kosten hebben
opgeruimd. Men zal daar dus een scheur in de plaats van
een steeg krijgen. Was daar nu een fabriek, zoodat vereeniging
der gebouwen absoluut noodzakelijk was, dan zou misschien
het een voor het ander moeten wijken, maar mij is mede
gedeeld, dat het magazijnen zijn, die men verbinden wil.
Heeft deze firma gebrek aan ruimte, laat zij dau perceelen
in de buurt aankoopen, maar niet trachten op een goedkoope
wijze daar een breedte van 2X10 M. 20 M., op een voor-
deelige wijze erbij te krijgen, waardoor de menschen, die in
dat steegje wonen, in nog veel benarder toestand zullen komen,
dan zij reeds zijn. Hoe de heer Fokker nog kan verklaren,
dat de tocht in dat steegje door overbouwing zal verminderen,
is mij een raadsel. Integendeel, ik geloof, dat die nog aan
merkelijk zal toenemen. Ik schaar mij dus geheel aan de zijde
van Burgemeester en Wethouders en hoop, dat het verzoek
en het amendement van den den Fokker met groote meerderheid
zullen worden verworpen.
De heer van der Pot. Ik zou de leden van den Raad wel
willen herinneren aan de discussie, die wij geruimen tijd
geleden hebben gehad, over het helaas nog niet uitgevoerde
plan van de Vereeniging tot Bevordering van den Bouw van
Werkmanswoningen, om een nieuw blok woningen op het
Kooiterrein te zetten. Dat plan was ontworpen met overdekte
doorgangen, die zoo breed waren dat twee rijtuigen daarin
elkaar konden passeeren. Bij de bespreking van dat plan, is
door verschillende leden, naar ik meen ook door den heer
Fokker en in elk geval door den mede-onderteekenaar van
dit voorstel, den heer Hoogenboom, gewaarschuwd voor het
maken van dien overdekten doorgang, die in dat geval leidde
naar een ruim plein en niet zoo'n groot bezwaar opleverde,
doch die, naar de meening van die heeren, een toestand zou
scheppen, die niet meer behoort bij nieuwen woningbouw,
waardoor toch een soort van hofje zou ontstaan, naar men
beweerde, waardoor het bedompt zou worden en frissche
lucht zou ontbreken.
Nu hebben wij hier te doen met een bestaande steeg, die
open is van boven en nu zou men daar, terwille van een
particulier belang, de menschen die in die steeg wonen, in
een toestand gaan brengen, die de heeren Fokkeren Hoogen
boom zoo buitengewoon schadelijk hebben gevonden voor de
toekomstige bewoners van de woningen van de Vereeniging
tot Bevordering van den Bouw van Werkmanswoningen. De
heeren maken zich, het zij mij veroorloofd dat te zeggen, in
dezen geheel ten onrechte, tot de spreekbuis van een parti
culier belang. Het geldt hier wel een nijverheidsbelang, maar
dat belang kan door ons niet worden gediend ten koste van
de belangen van de bewoners van de steeg.
De heer Hoogenboom. M d. V. Hetgeen de Wejhouder
daareven heeft gezegd, brengt mij in de noodzakelijkheid om
daarop nog even te antwoorden. De vergelijking, die de heer
van der Pot heeft gemaakt, toen hij sprak van ons bezwaar
tegen het bebouwen van het Kooiterrein met toegangspoorten,
is niet zuiver. Dat plan is niet te vergelijken met het voorstel
dat thans voor ons ligt. Als ik mij goed heiinner ik heb
dat plan nu niet geheel meer in het hoofd ging het om
den bouw van een nieuwe buurt met een groot aantal werk
manswoningen rondom een klein binnenpleintje, dat slechts
van twee kanten toegankelijk zou zijn en dan uitsluitend door
poorten, waarvan de eene goed 20 M. en de andere ongeveer
20 of 80 M. lang was. Die toegangen waren over een groot
gedeelte van de lengte en zeker over de geheele diepte van
het huis dat aan het front van die poorten stond, overbouwd.
Die toegangen waren ook niet zoo buitensporig breed als de
Wethouder wil doen voorkomen, want de poorten waren ont
worpen op een breedte van 4 M. en zij zijn, op verzoek van
Burgemeester en Wethouders, nog slechts op 6 M. gebracht.
Dat is de eenige verbetering die daarin is gekomen. Men kan
dus niet van een poort van M. breed en 30 M. lang zeggen, dat
men daar een royale en ruime straat heeftik moet deze voorstel
ling, door den Wethouder gegeven, dus wel degelijk ontkennen.
Wij hebben hier werkelijk met een geheel ander geval te
maken. Wij hebben hier te maken met een smalle steeg, die
aan beide zijden toegang geeft tot de openbare Straat. Aan
de steeg staan woningen van een hofjehet is dus geen steeg
bewoond door rijk met kinderen gezegende arbeidersgezinnen.
Het voorstel is nu om aan de eene zijde den toegang te over
bouwen over eene diepte van slechts 8 Meter. Welk bezwaar
is hiertegen nu in te brengen. Het eenige bezwaar hiertegen
is gekomen van de zijde van den eigenaar van de hofjes
woningen. De steeg is naar de heer van der Pot zegt 159 M.
lang. Welk nadeel kunnen de bewoners nu ondervinden van
eene overbouwing aan het ééne einde van slechts 8 M. Mijns
inziens zullen de bewoners daarvan geen schade ondervinden.
Wij hebben voorgesteld een overbouwing van 8 in plaats van
10 M., omdat anders zou kunnen worden aangevoeld, dat de
bewoners van de eerste huisjes belemmerd zouden worden ten
aanzien van het licht.
De Directeur van Gemeentewerken acht zelfs bij een over
bouwing van 10 M. diepte dit bezwaar uitgesloten, omdat
dan de overbouwing nog 80 c.M. vóór het eerste hofjes
woninkje terug zou springen. Wanneer nu volgens ons
voorstel de overbouwing 2 M., eigenlijk 2.80 M., terugspringt,
dan kan ik mij niet begrijpen, dat men kan zeggen, dat de
huisjes hierdoor geschaad zullen worden en dat men een
toestand zou krijgen, die slecht is voor de gezondheid en
aanleiding geeft tot verontreiniging. De Directeur heeft erop
gewezen, dat de steeg, ook ter plaatse van de voorgenomen
overbouwing, geen uit- of inspringende hoeken bevat, waarin
men zich zou kunnen verschuilen. Ik zie dan ook niet in,
dat er een reden kan zijn om het verzoek, zooals dat door
den heer Fokker en mij gewijzigd wordt voorgesteld, niet in
te willigen.
De heer Fokker. M. d. V. Ik ben niet overtuigd geworden
door wat de Wethouder heeft gezegd. Het moge wellicht
handig schijnen iemands voorstel te bestrijden met een beroep
op wat vroeger in den Raad door den Voorsteller zou zijn
gezegd. Zoo'n mededeeling moge een oogenblikkelijk effect
sorteerenmaar bij nadere beschouwing blijft er van het
argument van den Wethouder weinig over.
Dit is gebleken uit wat de heer Hoogenboom heeft gezegd,
die het betoog van den Wethouder onder critiek heeft ge
nomen. En wanneer ik vroeger mij heb verklaard tegen eene
dergelijke wijze van bouw de geachte Wethouder zegt het,
dat ik dit gedaan heb en ik moet dus aannemen dat dit zoo
is dan wil dit nog niet zeggen, dat zulks in dit geval ook
zoo verkeerd zou zijn.
Met geen enkel woord heb ik van den Wethouder gehoord,
dat de opmerkingen van den Directeur niet juist zouden zijn.
Ik heb niet gehoord, dat door den over bouw de toevoer
van licht en lucht zou worden belemmerd of dat er reden
zou zijn voor verontreiniging te vreezen. Evenmin heeft hij
bewezen, dat de overbouw zoo'n tocht zou veroorzaken. Geen
vande bezwaren door Diakenen tegen den overbouw aange
voerd is door den heer van der Pot in bescherming genomen.
Zijn eenige argument is, dat ik vroeger ook tegen eene der
gelijke bebouwing zou zijn geweest. Hij heeft zich evenwel
veroorloofd te beweren, dat ik mij gemaakt zou hebbben tot
een spreekbuis van particuliere belangen. Die opmerking heeft
mij zeer onaangenaam getroffen.
Particulieren hadden mij niet over deze zaak gesproken,
toen ik al had bedacht, dat het wenschelijk was, om in het
algemeen belang der gemeente, de belangen van de nijver
heid en de industrie te bevorderen, dit verzoek toe te staan.
Toen ik dit praeadvies in handen kreeg, dacht ik dadelijk:
bNu zou men de industrie ter wille kunnen zijn en nu mag
het niet, omdat Diakenen dat verkeerd vinden." Ik heb altijd
gedacht aan de bevordering van de nijverheid in deze gemeente,