78
DONDERDAG 14 MAART 1918.
naren pas na deze verhooging weer een duurtetoeslag krijgen,
maar de verhoogingen zijn over het algemeen niet hooger
geloopen dan 15 van de vorige loonen. Dat was althans
de basis waarvan de Commissie is uitgegaan. Vergelijkt men
dat bij de verhooging van levensbehoeften, bij de stijging van
de prijzen dan is die 15% veel te laag en is het toestaan
van een duurtetoeslag wel gewenscht. Dat geldt ook voor
menschen, die in de termen vallen, zooals wij dat willen, tot
2000 salaris, omdat zij dan nog in moeilijke omstandigheden
verkeeren. Dat is de reden, waarom wij met deze verhooging
meenden te moeten komen. Wij hebben het bedrag van
den toeslag ietwat hooger gesteld; dat is natuurlijk nog
meer willekeurig en men kon evengoed 10,als f 6,
nemen. Wij hebben het hoogste bedrag echter niet durven
nemen, omdat wij vreesden, dat ons voorstel dan niet door
den Raad zou worden aangenomen.
Wat ons noopt voor gehuwden, de grens van ƒ1500,tot
2000 op te voeren, deed ons deze stellen voor ongehuwden
van f 1000,tot f 1200,De kindertoeslag hebben wij
gelijk gelaten; wij hebben aan het systeem niet willen tor
nen en ik geloof ook, dat dat geen succes zou hebben niet
alleen, maar in het stadium ook niet wenschelijk zou zijn. Ik
weet niet welke financieele gevolgen de aanneming van ons
voorstel voor de gemeente zal hebben, doch wij meenen in
ieder geval tegemoet te moeten komen aan een groep van
menschen, die in dezen tijd in zeer moeilijke omstandigheden
verkeeren en dat zijn zij, die door ons amendement zullen
worden geholpen. Ik meen dan ook, dat de Raad goed zal
doen dit amendement aan te nemen.
Het amendement van de heeren Sytsma en van der Eist
wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een punt
van beraadslaging uit.
De heer Knappert. M. d. V. Ik zou gaarne een enkele
opmerking willen maken over de zaak die ons thans bezig
houdt. Vooraf zou ik een klein verzoek tot Burgemeester en
Wethouders willen richten. Ik heb daarvoor niet speciaal het
woord willen vragen, omdat ik dat niet de moeite waard
achtte. Ik zou willen verzoeken om in de briefwisseling met
de Tramwegmaatschappij voortaan het woord «meerprijs" te
schrappen. Ik heb vruchteloos gezocht naar de nationaliteit
van dat woord, maar heb althans niet kunnen ontdekken dat
het Nederlandsch was. Ik zou daarom in overweging willen
geven, daarvoor in de plaats te gebruiken »hoogere prijs".
De Voorzitter. Waarin komt dat woord voor? Ik zie het
nergens.
De heer Knappert. In het praeadvies van Burgemeester en
Wethouders bij punt XV, dat wij zooeven behandeld hebben.
De Voorzitter. Maar dat heeft niets te maken met de zaak,
waarmede wij op het oogenblik bezig zijn.
De heer Knappert. Niets. Maar ik heb zooeven niet het
woord willen vragen, om alleen deze opmerking te maken.
De Voorzitter. Dit punt is echter afgedaan. Ik mag U zeker
wel verzoeken, te blijven bij het onderwerp, dat wij thans
behandelen.
De heer Knappert. Ik zal dat gaarne doen. Ik zou dan een
enkele opmerking willen maken over sub 6. Sub 6 bepaalt,
dat het sub 1 tot en met 5 bepaalde niet van toepassing zal
zijn op hen, die recht hebben op een zoogenaamden duurte
toeslag van rijkswege en evenmin op het inwonend personeel
der gestichten Endegeest, Voorgeest, Rhijngeest, enz. Ik acht
het zeer duidelijk, dat dit punt is ingelascht, want men heeft
aldus geredeneerd, dat het inwonend personeel dier gestichten
niet in den duurtetoeslag behoeft te deelen, omdat het voor
voedsel niet afhankelijk is van de hoogere prijzen en zij in
de gestichten waar zij inwonend zijn alles krijgen, waarom
dan ook zij geen aanspraak kunnen maken op duurtetoeslag.
Ik kan mij goed begrijpen, dat men zoo heeft geredeneerd,
maar toch wil ik trachten hierin eene verandering te krijgen,
ofschoon ik niet veel hoop heb op het welslagen van mijne poging.
Ik meen, dat de toestand eenigszins gewijzigd is; wat
betreft eten en drinken is de toestand de zelfde gebleven,
maar ten opzichte van kleeding, schoeisel enz. drukken de
tijdsomstandigheden op het personeel evenzeer als op de
andere ambtenaren der gemeente. Met het oog hierop acht
ik het niet onbillijk, hen in den duurtetoeslag te laten deelen.
Wanneer er in deze vergadering zijn, die mijn plan willen
ondersteunen, dan zal het mij aangenaam zijn een amendement
in te dienen, maar hiermede wil ik wachten, tot dat ik weet,
dat er leden zijn, die met mij mede zullen gaan.
De heer Pera. M. d. V. Een enkel woord over het amen
dement van de heeren Sijtsma en van der Eist. Met verbazing
heb ik hiervan kennis genomen. Ik kan mij niet begrijpen,
hoe men den moed heeft met een dergelijk voorstel te komen.
Al wat op deze wijze aan de ambtenaren der gemeente wordt
gegeven, moet komen uit de zakken van de belastingplichtigen.
Ik ben dan ook van meening, dat wanneer menschen met
een inkomen van f 12.a ƒ14. per week zullen moeten
bijdragen aan den toeslag van menschen met een inkomen
van ƒ39.per week, er ontevredenheid onder de burgerij
zal komen. Ik kan mij vereenigen met het voorstel van
Burgemeester en Wethouders, al zijn daaraan ook wel bezwaren
verbonden. Wanneer men de grens lager had gesteld en den
toeslag aan de minstbezoldigden verhoogd, dan zou het voor
stel mij sympathieker zijn geweest. Maar er is op ieder
voorstel aanmerking te maken. Het voorstel van de heeren
Sijtsma en van der Eist acht ik ongeoorloofd. Er wordt altijd
geklaagd over den druk der tijdsomstandigheden, maar hoezeer
zullen de klachten toenemen, wanneer de menschen met een
inkomen van 12.en 14.per week ook nog zullen
hebben mede te betalen aan de verhooging van de belasting,
die het gevolg zal zijn van de aanneming van het voorstel
van de heeren Sijtsma en van der Eist. Wanneer wij geene
rekening behoefden te houden met de financiën van de gemeente,
dan zou ik er geen bezwaar tegen hebben.
Waar er zoovele burgers in Leiden wonen, die noodig
toeslag zouden moeten ontvangen, doch daarop geen kans
hebben, daar had men alvorens dit voorstel te doen, wel
eerst eens mogen overdenken, welke menschen nog eene
hoogere belasting zullen hebben te betalen, bij aanneming
van dit voorstel. Ik hoop dan ook, dat het voorstel van de
heeren Sijtsma en van der Eist geen meerderheid in den
Raad zal vinden.
De Voorzitter. Ik mag wel even in het kort het standpunt
van Burgemeester en Wethouders uiteenzetten en aangeven,
waarom zij niet kunnen medegaan met het amendement van
de heeren Sijtsma en van der Eist, en evenmin met het
denkbeeld van den heer Knappert, al is het niet in den vorm
vaneen amendement gegoten. Ik kan eigenlijk zeer kort zijn,
want ik geloof, dat er een misverstand heerscht. De heer
Sijtsma heeft namelijk gesproken van een verhooging der
loonen met 15%, maar daarvan is geen sprake, wanneer men
de lijsten nagaat, die in de Leeskamer voor de Raadsleden
ter visie hebben gelegen. Ik heb hier eenige loonen, die ik
den Raad zal voorlezen. Een klerk bij de politie heeft van
1 Januari 1914 tot 1 Januari 1918 een verhooging van 87%
gehad. Dat betreft loonsverhooging plus den toeslag, die nu
wordt voorgesteld. Een hoofdagent heeft een verhooging in
die vier jaren van 46% gekregen en een ander van 52%, een
agent eerste klasse heeft een verhooging gekregen van 44.5%,
een ander 53.5%, een derde 51%, vervolgens een 57%, een
60% en een 62%. De cijfers die ik nu genoemd heb, geven
dus reeds een gemiddelde vérhooging, die ver gaat boven 50%.
De brugwachters hebben een verhooging gekregen, die ook
ver boven de 50% ligt. Ook de werklieden bij Gemeentewerken
en bij de Reiniging hebben gemiddeld meer dan 50% ver
hooging gekregen.
Ik kom nu tot de ambtenaren. De tweede klerk bij de
gasfabriek heeft over bovenbedoeld tijdvak 63%, de meter
controleurs 57%, een meteropnemer 44%, een inspecteur 50%
verhooging gekregen. Als de heeren die getallen zien, zal
men mij moeten toegeven, dat er geen sprake kan zijn van
een verhooging van 15%. De heeren zullen echter ook uit
de berekening, die gemaakt is in Amsterdam, door het nagaan
van het gemiddelde voor 29 gezinnen, gezien hebben wat de
tegenwoordige duurte te beteekenen heeft. Men moet de staatjes,
die in kleine blaadjes gegeven worden, echter oordeelkundig
nagaan. Wanneer men de prijzen voor alle artikelen door
elkander neemt, komen er ook voor peper, zout, mosterd, enz.
Dan krijgt men wel een gemiddelde, maar geen percentage dat
een juist beeld van de duurte geeft, omdat alle artikelen niet
van gelijk gewicht zijn. In Amsterdam heeft men echter een
berekening gemaakt voor 29 werkmansgezinnen en daarbij in
aanmerking genomen, wat waarde heeft voor de volksvoeding,
dat wil dus zeggen, niet alleen levensmiddelen maar ook klee
ding. Wanneer nu in 1913 de prijzen 100 bedroegen, dan be
droegen die in 1914: 102, in 1915: 124, in 1917: 127 en in
1918 is het nu geworden ongeveer 140. De stijging bedraagt
dus thans ongeveer 40%. Uit de stukken, die de heeren heb
ben gezien, zal hun zijn gebleken, dat de loonen plus de toe
slag meer dan 40% zijn gestegen.
Het denkbeeld is hier wel eens ontwikkeld, dat het desbe
treffende personeel over alle loonkvtesties moet gehoord worden.
Ik heb in September een conferentie gehad met de commissie uit
de werklieden en ambtenaren en zat toen zeer vriendschappelijk
met hen te spreken. Zij vroegen toen een gulden per week
meer als tijdelijke verhooging. Ik heb hun toen gezegd:
Laten wij niet meer over tijdelijke loonsverhoogingen spreken,
maar ik beloof U dat ik er bij Burgemeester en Wethouders