DONDERDAG 14 MAART 1918.
73
kan dit niet verklaren. Ik acht daarom een huurprijs van
f "25.zeer goedkoop. Het is mijns inziens eene niet strict
oneerlijke, maar in ieder geval ongewenschte en onbillijke
concurrentie tegenover de Leidsche winkeliers, die op hooge
lasten zijn gezeten,
Overigens sluit ik mij volkomen aan bij de woorden van
Wethouder van Hamel, dat de kiosken geheel onnoodig zijn.
In iedere voorname straat zijn wel een paar winkels, waar
men postzegels en briefkaarten kan koopen. Voor kranten
behoett men ook zoo ver niet te loopen. Voor boeken en tijd
schriften kan men eveneens in de boekwinkels terecht. Al is
er ook eenig getnak aan verbonden, dat men om een krant
zoover niet behoeft te loopen, dit gemak weegt niet op tegen
de schade welke aan de boekhandelaar s wordt aangedaan, die
ook recht hebben, dat zij van gemeentewege worden beschermd.
Ook dit laatste is voor mij een zeer ernstig bezwaar.
Ik hoop dan ook, dat de heeren, die zich niet zouden kunnen
vereenigen met mijn eerste bezwaar, met mij homogeen zullen
zijn ten opzichte van de hezwaren, door den Middenstand tegen
de oprichting van kiosken ingebracht.
De Voorzitter. Ik zal thans de openbare vergadering
schorsen en de deuren doen sluiten. Van middag kunnen wij
toch niet klaar komen met de agenda en met hetgeen wij in
besloten vergadering hebben te bespreken. Het is daarom
beter nu de vergadering te houden met gesloten deuren en
dan van avond voort te gaan met de behandeling van de
agenda.
De heer Eerdmans. M. d. V. Het is niet zeker, dat ik van
avond tegenwoordig zal kunnen zijn. Zou ik U thans nog eerie
vraag mogen doen?
De Voorzitter. Zeker.
De heer Eerdmans. M. d. V. Ik zou, wanneer de rondvraag
aan de orde was gekomen, tot. U de vraag willen richten,
gelijk ik U heb medegedeeld, of het niet in het voornemen
ligt, om hier in Leiden bij politieverordening een weg te
bewandelen, die maakt, dat de bakkersarbeid bij nacht voortaan
verboden zal worden. Dit is op het oogenblik een van de
punten, die in verschillende gemeenten de aandacht trekken
en er is zeker geen tijd zoo geschikt om een dergelijke ver
ordening tot stand te brengen al? deze. De gemeente Groningen
heeft reeds een verordening als door mij bedoeld aangenomen.
Oo|c is een dergelijke verordening tot stand gekomen in
Hengelo in Overijssel en Kampen.
Dat zijn dus drie gemeenten, waarvan ik weet, dat zij een
dergelijke verordening hebben vastgesteld en ik stel mij voor,
dat dit Uw College wel bekend zal zijn. Ik zou het in het
belang van onze stad achten, wanneer dit voorbeeld kon worden
gevolgd en van Uwe zijde den Raad'een voorstel kon bereiken,
om den nachtarbeid van bakkers in deze gemeente te verbieden.
De Voorzitter. Dezelfde zaak is in den Raad in het begin
van het vorige jaar, n.l. in de vergadering van l Maart 1917,
behandeld en wel naar aanleiding van een ingekomen adres.Toen
heb ik namens Burgemeester en Wethouders geantwoord, dat
het verbod van den nachtarbeid in bakkerijen onzes inziens een
rijkszaak is en dat het geen zaak is, die zelfstandig door de
gemeenten kan worden geregeld. Afgezien van de vraag, of de
nachtarbeid in bakkerijen behoort te worden afgeschaft, meenen
wij ook, dat het niet op den weg der gemeente ligt dat te
doen. Wij stelden U toen voor, dit verzoek in de Leeskamer
ter visie te leggen. Bij de begrooting heeft de heer A. Mulder
daarover gesproken en in de Memorie van Antwoord is daarop
geantwoord«Teneinde het gebruik van brandstollen in bakke
rijen zooveel doenlijk te beperken, is het wenschelijk deze
soort bedrijven liefst continu te doen doorwerken. Gelijk van
zelf spreekt, is daarbij beperking van den nachtarbeid onmogelijk.
«Overigens meenen wij, zooals U door den Voorzitter in de
vergadering van 1 Maart j.l. is medegedeeld, dat het verbod
van nachtarbeid in bakkerijen eene Rijkszaak is. Trouwens
in de dagbladen heeft men kunnen lezen, dat reeds een ont
werp te dezer zake is ingediend."
Bij de bespreking heb ik daaromtrent het navolgende
medegedeeld: «De heer Mulder heeft gesproken over afschaf
fing van bakkersriachtarbeid. Daarin verschil ik met hem
in prir.cipe van meening, dat dit geregeld kari worden door
de gemeente. De gemeente moet tegenwoordig alles doen; dat
is een verdraaiing van het Staatsrecht. De gemeente moet
dergelijke zaken aan het Rijk ter regeling overlaten. Men kan
wel gemakkelijk zeggen: laat maar over aan de gemeente
besturen, maar waar moet dat op den duur naar toe? Ik
acht dat principieel verkeerd. Zegt men nu nog: het is noódig,
dat het gemeentebestuur eene aangelegenheid, als het Rijk
er niets aan doet, zelf regelt, dan is het iets anders. Maar
dat is hier in het geheel niet het geval; want het wetsontwerp
is reeds bij de Tweede Kamer ingediend.
De afschaffing van den bakkersnachtarbeid is daaren
boven op het moment absoluut niet gewenscht. Zoo is men
in Amsterdam thans gereed gekomen met een strafver
ordening voor die materie. Ik heb echter bericht gekregen
van het gemeentebestuur, dat. men haar voorloopig nog niet
in werking zal laten treden, omdat de tijdsomstandigheden
de wenschelijk beid doen inzien dat men door combinatie van
het bakkersbedrijf zooveel mogelijk geconcentreerd moest
werken."
In Amsterdam heeft men dus de afschaffing van bakkers
nachtarbeid nog niet ingevoerd. Ik geloof dat ook onze gemeente
zulks nog niet moet doen. Ik kan niet iederen keer hetzelfde
vraagstuk bij Burgemeester en Wethouders brengen. Burge
meester èn Wethouders meenen, dat het een verkeerde manier
van wetgeving is, wanneer men zaken, waartoe het rijk niet bij
machte blijkt, overlaat aan de gemeente. Dan krijgt men allerlei
regelingen, die verschillen, terwijl een dergelijke zaak voor
het geheele land uniform behoort geregeld te zijn. Thans mag
men in Haarlem 's nachts niet bakken, in Delft wel, in Leiden
zal men het dan niet mogen, doch in den Haag weer wel.
Mén moet in ons land voor dergelijke groote zaken toch één
wetgeving hebben, üp het oogenblik is aanhangig een wets
ontwerp en de wetgevende macht van het rijk kan nu trachten
dat tot stand te helpen brengen. Ik zie niet in, dat zulks
incidenteel door de gemeenten afzonderlijk moet worden tot
stand gebracht en ik meen ook, dat wij een strafverordening
niet moeten bevorderen. Burgemeester en Wethouders zijn
dan ook niet van plan eerstdaags met een verordening te
komen, terwijl zij zich thans niet uitlaten over de vraag, of
zij voor of tegen bakkersnachtarbeid zijn.
De heer Eerdmans. M. d. V. Met leedwezen heb ik Uw
antwoord vernomen. Jk begrijp, dat er goede gronden zijn,
waarop door U het principieële standpunt wordt verdedigd.
Ik wil die gronden niet bestrijden, maar dat neemt niet weg,
dat eene Rijksregeling niet in uitzicht kan worden gesteld
binnen afzienbaren tijd. Het is op het oogenblik het gunstige
tijdstip om een misverstand uit den weg te ruimen, wat door
zeer velen wordt gewenscht. U heeft zoo straks als voorbeeld
aangehaald Amsterdam, waar de behandeling van deze kwestie
is uitgesteld, ik kan andere plaatsen noemen, waar werkelijk
de nachtarbeid is afgeschaft geworden. Er is voorzeker geen
tijd zoo geschikt om deze materie te regelen als deze tijd,
waarin de hoedanigheid van het brood zal maken, dat het
verzet van het publiek tegen dien maatregel minder groot zal
zijn dan anders wel het geval zou zijn.
De bijzondere tijdsomstandigheden maken, dat eene derge
lijke regeling thans gemakkelijk van gemeentewege kan worden
ter hand genomen, waardoor de gezondheidstoestand zal worden
bevorderd zonder andere belangen te schaden.
Met leedwezen heb ik Uw antwoord vernomen en ik hoop,
dat, wanneer de gevallen zich zullen vermenigvuldigen (en
die zijn bezig zich te vermenigvuldigen) gij op Uwe meening
zult terugkomen en Leiden het goede voorbeeld zal doen
geven wat betreft de uit den weg ruiming van dezen misstand.
Wanneer vele gemeenten zijn voorgegaan, zal eene Rijks
regeling veel gemakkelijker tot stand kunnen komen.
De Voorzitter. Ik zie niet in, waarom eene gemeenteregeling
zooveel gemakkelijker tot stand zou kunnen komen dan eene
Rijksregeling. De vraag, of een dergelijke regeling is in te
voeren, hangt hiermee samen, of men in eene gemeente heeft
concentratie van het bedrijf.
U acht den tijd zoo buitengewoon geschikt, anderen evenwel
achten dezen tijd, waarin men is moeten overgaan tot
concentratie van het bedrijf, uitermate ongeschikt.
Burgemeester en Wethouders zijn niet van plan met een
voorstel, als door U bedoeld, te komen.
De heer Fokker. M. d. V. Was het Uw plan van avond de
vergadering voort te zetten? Zou het niet beter zijn de vol
gende week?
De Voorzitter. Een jaar geleden heb ik gezegd, dat de
leden van den Raad ook hunnen avond beschikbaar moesten
houden. De debatten worden steeds uitvoeriger, zoodat men
dikwijls 's middags niet klaar komen kan.
De Voorzitter schorst thans de openbare vergadering en
doet de deuren sluiten.
Voortzetting van de geschorste vergadering des avonds
te 8 uur.
Behalve de leden, die in de middagvergadering afwezig
waren, zijn thans ook afwezig de .heeren Wilrnèr, Timp,
Sasse, Briët, van Romburgh, de Boer en A. Mulder.
De Voorzitter heropent de vergadering.
i