72 DONDERDAG 14 MAART 1918. XII. Praeadvies op het verzoek van de N.V. A. W. Segboers, uitgeversmaatschappij, om vergunning tot het plaatsen vari eenige kiosken voor den verkoop van couranten, postzegels, briefkaarten enz. (Zie Ing. St. No. 55). De beraadslaging wordt geopend. De Voorzitter. Hierbij komen tevens in behandeling de drie requesten, die tegen het voorstel zijn ingekomen. Ik heb vervolgens ontvangen een amendement van den heer van Hamel, op sub 1° van het voorstel luidende: «Ondergeteekende stelt voor sub 1° te laten vervallen »de Hoogstraat" en »het. Steenschuur". Up sub 2° van het voorstel is eveneens door den heer van Hamel een amendement ingediend, luidende: »sub 2° in de plaats van 25.— te lezen 50.—" De heer van Hamel wil dus slechts vergunning geven voor het plaatsen van drie kiosken en dan tegen een huur van ƒ50.— per jaar, in plaats van ƒ25. De heer van Hamel. M. d. V. Ik wil een enkel woord zeggen in verband met dit voorstel van Burgemeester en Wethouders. Zooals uit de stukken gebleken is, is hier een meerderheid en een minderheid. Die minderheid van Burge meester en Wethouders is de kleinst mogelijke, want ik ben het alleen, ten minste wat betreft een gedeelte, terwijl twee leden van het college er voor zijn, om twee plaatsen te laten vervallen. In het algemeen ben ik niet voor het voorstel, zooals het door Burgemeester en Wethouders geformuleerd is, om toestemming te geven tot het plaatsen van kiosken. Noode zou ik mij kunnen vereenigen met het geven van toe stemming tot het hebben van drie kiosken, nl. op den Koude Hoek, aan het Noordeindsplein en aan de Doezastraat. Daarin vind ik nu niet zulk een groot bezwaar ofschoon ik niet kan ontkennen, dat het waar is wat door requestranten wordt gezegd, dat door dit voorstel aan te nemen, concurrentie wordt aangedaan aan de ingezetenen van Leiden. De boek handelaren alhier moeten plaatselijke directe belasting betalen de kioskondernemer betaalt niets. Burgemeester en Wethouders wijzen er met voldoening op, dat de aanneming van bun voorstel ƒ125.zal brengen in de gemeentekas. Wordt mijn voorstel aangenomen, dan zal men 150.ontvangen. Verder wordt er terecht gezegd, dat een kiosk op de Steenschuur een leelijke sta-in-den-weg zal zijn de plek naast de brievenbus is bovendien heel dikwijls ingenomen dooreen werkwagen van de Stedelijke Gasfabriek wanneer de fitters in die buurt moeten werken. Ik sta op het oogenblik nog op hetzelfde standpunt, dat in 1904 door het toenmalige College van Burgemeester en Wethouders werd ingenomen. Destijds hebben Burgemeester en Wethouders in de Ingekomen Stukken van 29 Maart 1904, No. 73, gezegd: »Naar het ons voor- »komt behoort op nevensgaand verzoek van A. M. van Zwicht som te komen tot de plaatsing van een kiosk op de Vischbrug »bij den Nieuwen Rijn en Steenschuur bij de Hoogewoerd «afwijzend te worden beschikt. Het verkeer is op de aange- «geven plaatsen te groot." In de zitting van 14 April, Handelingen blz. 47, is door den heer de Ridder, toenmaals Burgemeester, gezegd: »lk moet «doen opmerken, dat de waarnemende Commissaris van Politie «met het oog op de belangen van het verkeer over dit ver- «zoek is gehoord, en dat die ambtenaar een advies heeft «overgelegd, waarbij hij uitdrukkelijk adviseert om het verzoek «niet toe te staan. Hij meent, dat belangen van het publiek «verkeer zich daartegen bepaald verzetten. Met 25—5 stemmen, werd toen overeenkomstig het afwijzend praeadvies van Burgemeester en Wethouders, door den Raad beslist. Meermalen is er over geklaagd dat onze voorgangers op grachten of straten huizen of gebouwtjes deden plaatsen die het verkeer en het uitzicht belemmerden. Laten wij nu niet medewerken om dergelijke toestanden verder in het leven te roepen. Op het Steenschuur staan al drieJhuisjes, waaronder een transformator, deze zijn voor den publieken dienst bestemd en dit is verantwoord, maar met kiosken is alleen het belang van den ondernemer en het publiek belang mijns inziens weinig gediend. Ik zou dan ook aan den Raad willen adviseeren mede te gaan met mijn amendement om slechts een kiosk te doen plaatsen op 3 plaatsen tegen een vergoeding van ƒ50.-. Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Wilmer. M. d.. V. Het verwondert mij ten zeerste, dat Burgemeester en Wethouders dit voorstel bij den Raad hebben ingediend. Ik kan dit alleen daardoor verklaren, dat Burgemeester en Wethouders overladen met werkzaamheden als zij, vooral in dezen tijd, zijn, de gevolgen van de aan neming van dit voorstel niet klaar hebben ingezien en niet ernstig hebben overwogen. Dit is misschien onbescheiden van mij. Doch ik weet, dat er Raadsleden zijn, die aanvankelijk voor dit voorstel waren, maar toen zij de portée er van nagingen, het daarmede niet meer eens waren. Ik vlei mij, dat onder de leden van het College van Burgemeester en Wethouders, er ook zullen zijn, die, wanneer zij hebben ver nomen. waarom ik mij met dit voorstel niet kan vereenigen, zullen zeggen, dat zij die gevolgen van dit voorstel niet hebben ingezien. Het is niet zoo erg, als men niet alle gevolgen van een voorstel inziet; daarvoor behoeft men niet te weinig scherp zinnigheid te hebben. Het moet wel een zeer scherpzinnig man zijn, die steeds alle gevolgen van een voorstel inziet. Naar mijne meening zal geen enkel lid van dezen Raad, welke beginselen hij ook moge aanhangen, de verantwoording op zich durven nemen, zijn stem aan dit voorstel te geven. Zwaar, ontzettend zwaar toch, zou mijns inziens die verant woording zijn. Bij de aanneming van dit voorstel zullen op de hoeken onzer straten kiosken verrijzen. In een groote stad verdrinken deze min of meer in het gewoel daaromheen. Hier zullen zij echter, wanneer de zaak kaufmannisch wordt aan gepakt, de aandacht tot zich trekken. Vooral de jeugd, de oudere jeugd, zal er zich om heen groepeeren, getrokken door de geïllustreerde tijdschriften en de vaak op den omslag geïllustreerde boeken, waarmede deze kiosken aan alle zijden zijn behangen. En welke zijn die tijdschriften en boeken? Daar zullen waarschijnlijk tijdschriften worden gepropageerd, welke niemand ook al stelt men zich op liberaal standpunt kan verdedigen uit aesthetisch of literair oogpunt of als gepast amusement. Tijdschriften n.l., die het kennelijk doel hebben, de sensualiteit, de gevaarlijkste passies, te prikkelen. Ik denk hierbij aan het tijdschrift «La Vie Parisienne". Ik meen te weten, dat geen enkel restaurateur hier ter stede dat tijdschrift op zijn leestafel duldt. Zullen wij er toe medewerken, om een dergelijk vunzig tijdschrift, dat niemand uit literair of aesthe tisch oogpunt verdedigen kan, aan de hoeken der straten op te hangen, zoodat de jeugd zich daaraan kan vergapen? Ik weet wel, dat zulke tijdschriften daar niet behoeven te hangen, maar in den Haag is dat toch inderdaad het geval en het is daar dezelfde onderneming. Wanneer die hier ook opgehangen worden, zullen wij dat niet kunnen beletten. Daar zullen waarschijnlijk ook boeken worden geëxposeerd, welker inhoud door een ieder moet worden veroordeeld als ongezond geestesvoedsel; romans, welker lectuur niet slechts ondermijnt het besef der christelijke zedeleer, maar ook ont zenuwt het fatsoensbegrip, het begrip van maatschappelijke deugd. Er zullen romans verkocht worden, 300 bladzijden voor 40 cent, die beginnen met echtbreuk en eindigen met zelfmoord. Ik heb mij daarvan in den Haag op de hoogte gesteld, om deze zaak met kennis van zaken te kunnen beoor- deelen en ook een dergelijke roman gekocht. Er komen ver scheidene echtbreuken en een stuk of wat moorden in voor. Het behoeft geen betoog, dat dergelijke romans het zenuw gestel van jeugdige personen moeten overspannen. Daar zullen waarschijnlijk boeken worden uitgestald, die bevatten zoogenaamde detectieve-romans. Ik behoef er niet op te wijzen, dat deze prikkelende lectuur vele jeugdige personen van goeden huize voor de rechtbank heeft gebracht vele veel-belovende levens heeft geknakt. De leden van de rechterlijke macht zullen daarvan beter weten te getuigen dan ik. En dat alles, die geïllustreerde tijdschriften, die boeken, zouden niet in winkels,, maar op de hoeken onzer straten het publiek, en in het bijzonder de jeugd, als het ware worden opgedrongen. Zeg ik te veel, als ik beweer niet te begrijpen, hoe iemand, wie dan ook, die verantwoordelijkheid op zich durft laden? Wij hebben hier ter stede een bioscoop-verordening. Daar mede komt de Overheid den ouders te hulp in hun opvoeders plicht, hoewel vele, zeer vele ouders zelf voldoende inzicht en pouvoir zouden hebben, om hunne kinderen van verkeerde bioskoop-voorstellingen te weren. Maar niet kunnen de ouders voorkomen, dat hunne kinderen zich staan te vergapen aan tijdschriften en boeken, die op de hoeken onzer straten hunne aandacht moeten trekken, hun nieuwsgierigheid moeten op wekken, en hun zucht naar het sensationeele en naar het verbodene móeten prikkelen. En dan zouden de ouders tot de gemeentelijke overheid kunnen zeggen: «dat gevaar hebt gij voorzien, dat hebt gij kunnen keeren en gij hebt het niet gedaan". Ik vraag wederomdurft iemand die verantwoording op zich nemen? Hoe gewichtig het hier geschetste bezwaar tegen dit voorstel ook is, er is voor mij nog een ander bezwaar, zeer terecht naar voren gebracht door de beide middenstands-organisaties hier ter stede. Voor ƒ25.kan men een kiosk krijgen op een der drukke punten van onze stad, terwijl een winkelier voor een hoogen huur zit. Als die kiosken werden geëxploiteerd door een Leidschen boekhandelaar, zou de zaak er eenigszins anders voor staan. Dan zou die winkelier kunnen zeggen een gedeelte van dien omzet zou ik anders in mijn winkel hebben gehad. Maar een firma niet hier ter stede gevestigd,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 10