40 Ten opzichte van de ongehuwde ambtenaren, beambten en werklieden kan de salarisgrens uit den aard der zaak lager worden gesteld, terwijl bij hen ook met een geringeren toe slag kan worden volstaan. Een toeslag ten bedrage van de helft van den vasten toeslag der gehuwden, derhalve van 2.50 per maand, komt ons voor deze categorie, voor zooveel het salaris beneden 1000 per jaar of 19 per week blijtt, voldoende voor. De toeslag voor de ongehuwden is dan onge veer gelijk aan één periodieke verhooging in de le, 2e en 3e groep der werklieden. Met het oog op de nieuwe salarisregeling behoeft onder salaris niet meer te worden verstaan de pensioensgrondslag, doch zal als zoodanig gelden de wedde, die ingevolge de salarisverordening wordt genoten, of, wanneer deze verordening niet van toepassing mocht zijn, het bedrag, waarop de wedde of het weekloon is vastgesteld. Ongehuwden, die naar het oordeel van ons College als kostwinner kunnen worden aangemerkt, zullen, evenals bij den bestaanden duurtetoeslag, onder de gehuwden worden gerangschikt, terwijl ook de overige in ons voorstel aan gegeven voorschriften in hoofdzaak overeenkomen met de thans geldende voorschriften. De uitbetaling zal weder maandelijks plaats hebben, doch aangezien het niet steeds mogelijk is gebleken de toeslagen vóór of uiterlijk op den lOen van elke maand uit te betalen, is als uiterste dag van uitkeering de 15e van elke maand vermeld. Het is echter de bedoeling de uitbetaling steeds zoo spoedig mogelijk in het begin van elke maand te doen geschieden. Bij aanneming van ons voorstel zal dus de eerste uitkeering over de maand April in het begin dier maand, doch uiterlijk op den 15en worden uitbetaald. Voor toeslag komen, evenals thans, natuurlijk slechts in aanmerking zij, die in vasten gemeentedienst zijn of daarmede naar het oordeel van ons College gelijk te stellen zijn. Aan losse ambtenaren, beambten of werklieden zal dus, evenals aan hen, die in dienst der gemeente slechts eenige bijbetrek king bekleeden, in geen geval de toeslag worden gegeven, terwijl van de tijdelijken slechts diegenen, die met vaste ambtenaren, beambten of werklieden gelijk te stellen zijn, voor toeslag in aanmerking kunnen komen. Tusschen de salarisgrens en de grens van het inkomen (zie sub 4) is thans in navolging van de Rijksregeling eenige speling gelaten, ten einde b.v. hen, die een klein pensioentje hebben, niet van het verkrijgen van toeslag uit te sluiten. Een speling van 300 voor de gehuwden en van 200 voor de ongehuwden komt ons billijk voor. De overige voorschriften behoeven geen verdere toelichting zij zijn, gelijk gezegd, aan de voorschriften, verbonden aan den bestaanden toeslag, ontleend. Hoe lang een toeslag zal moeten worden uitgekeerd en tot welk bedrag, is thans moeilijk te zeggen. In hoofdzaak zal dit van de tijdsomstandigheden afhangen en het is daarom het beste den toeslag tot wederopzeggens toe te kennen. De kosten van den voorgestelden duurtetoeslag, met inbegrip van hetgeen ten laste der bedrijven komt, worden door ons geraamd op f 63.000 per jaar, Zooals U bekend is werden de uitgaven, verbonden aan den geldenden toeslag, indertijd geraamd op 55.400 per jaar. In werkelijkheid heeft die toeslag echter over het jaar 1917 50.000 gekost, zoodat de nieuwe toeslag nog 13.000 hooger wordt geraamd, dan hetgeen ingevolge den bestaanden toeslag in het afgeloopen jaar is uitgekeerd. Op grond van het bovenstaande geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging te besluiten: 1°. dat vanaf 1 April 1918 aan allen, die in vasten gemeente dienst zijn, of daarmede naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders gelijk te stellen zijn en die een salaris genieten beneden f 1500.per jaar f 29.— per weekvoor zooveel de gehuwden betreft en beneden f 1000 per jaar (f 19.—per week) voor zooveel de ongehuwden betrefttot wederopzeggens, boven hun salaris, uiterlijk op den 15en van elke maand, een toeslag zal worden uitgekeerd en wel A. voor zooveel betreft de gehuwden: een vaste toeslag van f 5.— per maand, benevens een kindertoeslag voor een of meer kinderen beneden den leeftijd van vijftien jaren, die zij ten hunnen laste hebben, en wel voor één kindf 1.25 per maand twee kinderen d 2.50 drie 3.50 vier 4.25 vijf d 5. zes 5.50 zeven 6. elk volgend kind 0.50 B. voor zooveel betreft de ongehuwdenf 2.50 per maand 2°. dat onder salaris wordt verstaan de wedde, die ingevolge de verordening van 31 Januari 1918, regelende de wedden van ambtenaren in dienst der gemeente Leiden wordt genoten, en voor het geval deze verordening niet van toepassing is, het bedrag waarop de wedde of het weekloon is vastgesteld; ten opzichte van de beambten van politie, de havenrecher cheurs en de brugwachters wordt echter onder salaris ver staan de wedde, verminderd met ƒ50.ten aanzien van hen, voor wie het genot van vrije uniformkleeding is geschat op een bedrag van f 85.of hooger, en met ƒ40.ten aanzien van hen, voor wie het genot van vrije uniformkleeding is geschat op een bedrag beneden f 85. 3°. dat het salaris en hetgeen aan toeslag, hetzij ingevolge raadsbesluit van 20 December 1917, hetzij ingevolge het sub 1°. bepaalde, te zamen over een kalenderjaar wordt genoten, voor de gehuwden de som van ƒ1500.en voor de ongehuwden de som van ƒ1000.— niet mag overschrijden; 4°. dat aan de gehuwden, die volgens hun aanslag iq de plaatselijke directe belasting over het jaar 1917 en vanaf nader door Burgemeester en Wethouders te bepalen data over de jaren 1918 en volgende, een inkomen hebben van ƒ1800.en hooger (bij de beambten van politie en de haven rechercheurs ƒ1850.— en bij de brugwachters ƒ1840.en aan de ongehuwden, wier aanslag ƒ1200.of meer bedraagt (bij de beambten van politie en de havenrechercheurs 1250.— en bij de brugwachters 1240.geen toeslag zal worden uitgekeerd, terwijl dit evenmin zal geschieden aan hen, die in dienst der gemeente slechts eenige bijbetrekking bekleeden; 5°. dat de burgerlijke staat, het aantal en de leeftijd der kinderen, alsmede de grootte van het salaris wordt beoordeeld naar den toestand op den eersten dag van de maand, waarin de uitkeering telkens plaats heeft, terwijl de ongehuwden, die naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders als kostwinner kunnen worden aangemerkt, onder de gehuwden zullen worden gerangschikt; 6°. dat het sub 1°. tot en met 5°. bepaalde niet van toe passing zal zijn op hen, die recht hebben op een z.g. duurte toeslag van Rijkswege en evenmin op het inwonend personeel der gestichten «Endegeest", «Voorgeest" en «Rhijngeest", noch op hen, die naar het oordeel van Burgemeester en Wet houders geacht moeten worden in gelijke omstandigheden te verkeeren als laatstgenoemd personeel. Evéntueele moeilijkheden, waartoe het sub 1*. tot en met 6°. bepaalde aanleiding mocht geven, kunnen weder gevoegelijk aan de beslissing van ons College worden overgelaten. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 2