GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 39 INCiEROIfEN STUKKEN. N°. 46. Leiden, 23 Februari 1918. Ter vervulling van de vacature, ontstaan door het ontslag van den heer Prof. Dr. van de Sande Bakhuyzen, heeft de Plaatselijke Schoolcommissie de eer aan Uwen Raad de vol gende aanbeveling aan te bieden: Prof. Mr. A. S. DE BLÉCOURT; 2°. Mr. W. BRANTJES VAN RIJN. De Plaatselijke Schoolcommissie J. P. Kuenen, Voorzitter. N. Brouwer, Secretaris. N°. 47. Leiden, 28 Februari 1918. Wij hebben de eer U de navolgende voordrachten aan te bieden, voor de benoeming van eene onderwijzeres aan de openbare lagere school der 3e klasse, No. 5, ter vervanging van Mej. T. Overdiep, die in de raadszitting van den 17en Januari 1918 benoemd werd tot onderwijzeres aan de school 2e klasse voor Jongens en Meisjes, No. 3, alhier, en van eene onderwijzeres aan de openbare lagere school der 4e klasse, No. 2, ter voorziening in de vacature welke is ontstaan, ten gevolge van het aan Mej. C. P. Montfoort met ingang van 1 Januari j.l. verleend eervol ontslag. School 3e klasse No. 5. 1°. Mej. J. A. OVERDU1N, tijdelijk onderwijzeres aan de O. L. school der 3e klasse, No. 3, te Leiden; 2°. Mej H. H. M. BERKELJON, tijdelijk onderwijzeres aan de Openbare Meisjesschool 2e klasse, te Leiden; 3°. Mej. G. J. J. ANTONY, tijdelijk onderwijzeres aan eene O. L. school, te Katwijk aan Zee. School 4e klasse No. 2. 1®. Mej. G. J. J. ANTONY, tijdelijk onderwijzeres aan eene O. L. school, te Katwijk aan Zee; 2°. Mej. M. C. MARKS, tijdelijk onderwijzeres aan eene O. L. school, te Voorschoten; 3°. Mej. A. J. BINK, tijdelijk onderwijzeres aan de O. L. school der 3e klasse, No. 5, te Leiden. Onder mededeeling, dat deze voordrachten zijn opgemaakt in overleg met den Arrondissements-Sehoolopziener, na inge wonnen bericht van de Hoofden der betrokken scholen en dat de desbetreffende stukken in de Leeskamer ter inzage liggen, geven wij U in overweging tot de benoemingen over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 48. Leiden, 28 Februari 1918. De Commissie, bedoeld in art. 15 der verordening regelende de heffing van eene plaatselijke directe belasting, heeft de eer U hierbij aan te bieden haar advies omtrent diverse reclames tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting, dienst 1917. De Commissie voornoemd: A. vak der Elst, Voorzitter. W. Pera T J. Botermans j Leden. Aan den Gemeenteraad. N°. 49. Leiden, 4 Maart 1918. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Ter voorziening in de vacature in het Bestuur van de Vereeniging tot Bevordering van den Bouw van Werkmans woningen te Leiden, ontstaan door het op zijn verzoek ver leende ontslag aan Mr. Dr. C. W. van der Pot Bzn. door Uw Raad als zoodanig benoemd, beveelt het Bestuur van genoemde Vereeniging Uw Raad aan: I». H. J. WILDSCHUT 20. Prof. D. VAN BLOM, met verzoek tot benoeming over te gaan. Namens het Bestuur van de Vereeniging tot bevordering van den Bouw van Werkmanswoningen H. B. Greven, Voorzitter. E. A. Cosman, Secretaris. N°. 50. Leiden, 5 Maart 1918. In Uwe Vergadering van 20 December j.l. werd overeen komstig ons voorstel, opgenomen onder no. 306 der Inge komen Stukken, besloten den toen geldenden duurtetoeslag, welke krachtens raadsbesluit van 21 December 1916 slechts tot uiterlijk 1 Januari 1918 mocht worden uitgekeerd, voor- loopig nog tot uiterlijk 1 April 1918 te bestendigen en bij de berekening van den toeslag als basis aan te nemen de geldende loonen. De nieuwe loonregeling toch kon, zoo schreven wij, ook al was het de bedoeling haar tot 1 October 1917 terugwerkende kracht te verleenen, bezwaarlijk als maatstaf gelden. Zoo spoedig mogelijk na de vaststelling der nieuwe loonregeling en de indeeling der verschillende ambtenaren, beambten en werklieden moest derhalve met betrekking tot den duurtetoeslag wederom eene beslissing van Uwe Vergadering worden uitgelokt. Nu de voorbereiding der indeeling zoover gevorderd is, dat deze weldra kan plaats hebben, achten wij het oogen- blik aangebroken, U ons gevoelen mede te deelen omtrent het na 1 April a.s. al dan niet toekennen van een duurte toeslag. Zooals wij U reeds vroeger, laatstelijk in ons praeadvies betreffende de nieuwe salarisregeling, opmerkten, kan na de tot stand koming der in llwe Vergadering van 31 Januari j.l. vastgestelde regeling, welke eene aanzienlijke loonsver- hooging inhield, van eene tijdelijke loonsverhooging of wat daar mede overeenkomt thans geen sprake zijn. De te verwachten blijvende duurte der levensbehoeften moet o.i. geacht worden vooreen groot deel verdisconteerd te zijn in de nieuwe rege ling en eene verkapte loonsverhooging, d. w. z. het geven van een duurtetoeslag, die feitelijk eene loonsverhooging is, kan derhalve achterwege blijven. In tegenstelling met het Rijk en andere gemeenten, die geen algemeene loonsverhooging hebben toegekend, behoeft dus hier ter stede bij de vraag, of tot het toekennen van een duurtetoeslag moet worden overgegaan en zoo ja, op welke wijze, uitsluitend rekening te worden gehouden met de buiten gewone duurte tengevolge van den buitenlandschen oorlog, welke duurte uit den aard der zaak in het bijzonder drukt op de gehuwde ambtenaren met groote gezinnen. Slechts bet toekennen van een toeslag aan hen, voor wie dit met het oog op de dure tijden noodig wordt geacht, kan dus nog in overweging genomen worden. Het komt ons voor, dat voor een dergelijk besluit wel termen aanwezig zijn. Niet te ontkennen valt het toch, dat het voor velen met een laag inkomen en in het bijzonder voor hen, die een gezin te onderhouden hebben, hoogst moeilijk is in deze abnormale tijden rond te komen. Aan gehuwde ambtenaren, beambten en werklieden, die een salaris genieten beneden 1500 per jaar of 29 per week zouden wij daarom onder na te noemen voorwaarden ook na 1 April a. s. een duurtetoeslag willen toekennen. Het bedrag van dien toeslag zouden wij bepaald willen zien op 5 per maand als vasten toeslag benevens een kindertoeslag. Per week gerekend bedraagt de vaste toeslag derhalve ƒ1.20, een bedrag gelijk aan twee periodieke verhoogingen in de le, 2e en 3e groep der werklieden volgens de nieuwe loon regeling. De kindertoeslag ten behoeve van hen, die een of meer kinderen beneden den leeftijd van vijftien jaren ten hunnen laste hebben, zou evenals bij den Rijksduurtetoeslag volgens een degressieve schaal kunnen worden vastgesteld, aangezien mag worden aangenomen, dat, wanneer men vele kinderen ten zijnen laste heeft, wel het voor hun onderhoud benoodigde bedrag in absoluten zin stijgt, doch percentsgewijze, d. i. per kind, daalt. Voor één kind ware daarom de kindertoeslag te bepalen op 1.25 per maand, voor 2 kinderen op 2.50, voor 3 kinderen op 3.50, voor 4 kinderen op 4.25, voor 5 kinderen op ƒ5, voor 6 kinderen op 5.50, voor 7 kinderen op 6, en voor elk kind boven 7 kinderen 0.50 per maand meer.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 1