52
DONDERDAG 14
FEBRUARI 1918.
het geval is. Het lijkt mij daarom veiliger in artikel 3b de
toevoeging op te nemen, welke in mijn amendement wordt
voorgesteld. Nu kan de keurmeester in het proces-verbaal
mededeelen op welken grond hij van meening is, dat de viscb
niet gekeurd was.
De Voorzitter. Het spijt mij, dat U bij dit artikel uw
amendement op artikel 8 ter sprake brengt. Ik had niet
gedacht, dat U het zou handhaven, anders had ik U verzocht
uw amendement op dit artikel schriftelijk in te dienen. De
redactie kan niet dezelfde zijn als die geldt voor artikel 8.
Het zou de behandeling verkorten, wanneer de amendementen
tijdig gereed werden gemaakt. Ik zie geen kans om in eens
de juiste redactie van uw amendement op dit artikel'
te formuleeren.
De heer van der Elst. M. d. V. Ik heb deze zaak thans ter
sprake gebracht, omdat ik het mogelijk acht, dat Burge
meester en Wethouders mijn amendement al of niet gewijzigd
zouden overpemen.
De Voorzitter. U hebt toch in druk thuis ontvangen het
antwoord van de Commissie voor de Strafverordeningen, waarin
is medegedeeld dat men uw amendement niet wenscht over
te nemen.
Het had op uw weg gelegen een amendement op dit artikel
in te dienen. Staande de vergadering kan ik uw amendement
niet formuleeren. Daar zie ik geen kans toe.
De heer van der Elst. M. d. V. Dit is ook niet noodig.
Wanneer mijn amendement op artikel 8 wordt aangenomen,
kan de wijziging in dit artikel nog worden aangebracht.
De beer van der Pot. M. d. V. Ik geloof dat de formu
leering in dit geval bijzonder gemakkelijk is, omdat men niet
anders dan de woorden »naar het oordeel der ambtenaren
aangewezen in artikel zoo en zooveel der verordening", hier
zou behoeven in te voegen. Maar als ik over dit denkbeeld
nog iets zou mogen zeggen, dan zou het dit zijn, dat het mij
verwondert, dat de heer van der Elst, zij het dan dat hij geen
bepaald amendement indient, nog aandringt op het opnemen
van deze woorden. De Commissie voor de Strafverordeningen
heeft gemeend dit denkbeeld wel met enkele woorden te
kunnen afwijzen, omdat het zelfs zoo kort geformuleerd toch
duidelijk scheen, dat het onmogelijk was, die woorden in
artikel 3 in te lasschen.
Wat de heer van der Elst beoogt, is op zich zelf wel goed,
maar wat hij ter wille daarvan zou willen doen, mag toch
wel een paardenmiddel genoemd worden. Men vindt dikwijls
de appreciatie van den rechter vervangen door de appreciatie
van een administratieve autoriteit. Als ik een voorbeeld mag
aanhalen dat mij van nabij bekend is, dan wil ik erop wijzen,
dat in waterschapskeuren vaak de bepaling voorkomt, dat
het verboden is, in een watering een voorwerp te leggen,
dat naar het oordeel van het bestuur hinderlijk is voor de
waterdoorstrooming. Nu wordt het oordeel over het hinderlijke
aan den rechter onttrokken door erbij te zetten: naar het
oordeel van het bestuur. Dan wordt van den rechter geen
nadere appreciatie van die hinderlijkheid gevraagd. Men kan
echter iets hinderlijk vinden of niet hinderlijk vinden, dat is
een kwestie van appreciatie; de een bekijkt zulk een zaak
anders dan de ander. Maar hier gaat het erom of iets gebeurd
is of niet gebeurd, namelijk het feit van de keuring. Voor
meeningsverschil is hier geen plaats en daarom kan men de
strafbaarheid slechts afhankelijk stellen van het feit zelf.
Men kan toch niet zeggen: strafbaar is wie visch verkoopt,
die naar het oordeel van den een of anderen ambtenaar niet
gekeurd is. Het Openbaar Ministerie zal zich moeten beroepen
op het feit dat er niet gekeurd was om den overtreder
veroordeeld te krijgen, en niet op het oordeel van een
ambtenaar daaromtrent, ook al was dat voor het bewijs
natuurlijk veel gemakkelijker. Als men dien weg wilde opgaan,
zou men in het Wetboek van Strafrecht wel een bepaling
kunnen gaan opnemen, volgens welke iemand strafbaar is
wegens diefstal, als hij naar het oordeel van een politiebeambte
een voorwerp heeft weggenomen, dat een ander toebehoort!
Ik geloof dus dat, al is volkomen waar, wat de heer van der
Elst zegt, dat het voor het bewijs veel gemakkelijker zal zijn,
als men de door hem bedoelde woorden inlascht, men het toch
niet mag doen, omdat men zoodoende alle rechtszekerheid
zou doen te loor gaan.
De heer van der Elst. M. d. V. Ik wil antwoorden, dat
ik bij artikel 3 er niet verder over zal spreken en dat ik, wanneer
artikel 8 aan de orde komt, het amendement zal intrekken. Ik
dank den heer van der Pot voor zijn opmerkingen en ik geef
toe, dat het, ook met die woorden erbij, in de practijk moeilijk
heden kan geven. Mijn bezwaar was, dat de bepaling .ten
opzichte van dengeen, die visch vervoert of in zijn winkel
heeft, moeilijk zal zijn uit te voeren. Ik geloof intusschen
dat wij de practijk wel kunnen aanzien; wordt er misbruik
van gemaakt, dan kunnen wij de verordening altijd nog
herzien. Ik wil dus reeds thans wel mededeelen, dat ik mijn
amendement op artikel 8 intrek.
De heer van Gruting. M. d. V. De Gezondheidscommissie
heeft bij artikel 3 nog iets medegedeeld, maar zij heeft dat
gedaan, denkende dat er al een keuringslokaal is; maar aan
gezien, er geen keuringslokaal is, is de redactie van Burgemeester
en Wethouders dunkt mij de juiste.
De beraadslaging wordt gesloten.
Art. 3 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De artt. 4 tot en met 7 worden zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 8 luidende:
»Alle visch, waarvan de ambtenaren, genoemd in de artikelen
11 en 12 vermoeden, dat zij in strijd met de verordening
wordt ingevoerd, vervoerd, ten verkoop voorhanden of in
voorraad gehouden, te koop geboden, verkocht of afgeleverd,
zal worden in beslag genomen.
Indien de visch ongekeurd is, zal ze alsnog op kosten van
hem, onder wien ze in beslag genomen is, worden gekeurd,
onverminderd de strafvervolging ter zake van overtreding van
artikel 3.
Bij goedkeuring zal de visch worden teruggegeven aan hem
onder wien zij in beslag genomen is."
De Voorzitter. Hierbij zijn ingediend drie amendementen
van den heer van der Elst, die de heeren in druk hebben
gekregen, luidende
»Ondergeteekende stelt voor in art. 8 der Vischv er ordening
te lezen
in het le lid: wordt in beslag genomen in plaats van zal
worden
in het 2e lid: Indien de visch naar het oordeel der in het
eerste lid bedoelde ambtenaren, ongekeurd is enz.
in het 3e lidwordt de visch teruggegeven in plaats van
zal worden."
De Commissie voor de Strafverordeningen neemt de amen-
menten 1 en 3 over en de heer van der Elst heeft meege
deeld, dat hij zijn tweede amendement intrekt. Ik vermoed
dat de heer van der Elst zijn amendementen niet nader wil
toelichten, omdat de Commissie zijn eerste en derde amen
dement heeft overgenomen.
De eerste alinea van art. 8 zal derhalve luidenAlle visch,
waarvan de ambtenaren, genoemd in de artt. 11 en 12, ver
moeden, dat zij in strijd met de verordening wordt ingevoerd,
vervoerd, ten verkoop voorhanden of in voorraad gehouden,
te koop geboden, verkocht of afgeleverd, wordt in beslag ge
nomen." En de derde alinea zal luiden »Bij goedkeuring wordt
de visch teruggegeven aan hem, onder wien zij in beslag ge
nomen is."
De beraadslaging wordt gesloten.
Art. 8 wordt, aldus gewijzigd, zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De artt. 9 tot en met 15, worden zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming aangenomen.
Art. 16, nader door de Commissie voor de Strafverordeningen
gewijzigd zoodat het thans luidt:
«Overtreding van de artt. 2, 3, 6, 9, 10, 14 en 15 laatste
lid dezer verordening, wordt gestraft met hechtenis van ten
hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig
gulden"
wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
Art. 17 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
aangenomen.
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders stellen voor
in het eerste lid van art. 18 te lezen »1 April 1918" in plaats
van »1 Maart 1918". Door het uitstellen van de behandeling
van deze verordening moet zij eene maand later in werking
treden, daar niet eerder een nieuwe titularis zal zijn benoemd.
Art. 18, aldus gewijzigd, 'wordt zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming aangenomen.
Eveneens daarop zonder hoofdelijke stemming de geheele
verordening.
X. Verordening tot intrekking van de verordening van
20 April 1893, (Gemeenteblad No. 6), gewijzigd bij de ver
ordening van 13 Juli 1893, (Gemeenteblad No. 10), op het
veilbieden en verkoopen van ooft in de gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. No. 13.)