48 DONDERDAG 14 FEBRUARI 1918. voorbereiding der werkzaamheden verbonden aan de uitvoering der artt. 30 en 32 der Woningwet. Aan de orde is alsnu: I. Benoeming van een lid der Commissie van Financiën (vacature Mr. C. W. van der Pot Bzn). De Voorzitter. Mag ik de heeren Reimeringer, de Boer, Botermans en J. P. Mulder verzoeken het stembureau te willen uitmaken? Bij eerste stemming verkrijgen de heeren Eerdmans en van der Eist elk O stemmen, van Romburgh 3, Jaeger en Boot elk 2, J. P. Mulder, Zwiers, Huurman en Briët elk 1 stem; 1 biljet was in blanco. De Voorzitter. Aangezien niemand eene volstrekte meerder heid heeft verkregen, moet eene nieuwe vrije stemming plaats hebben. De heer van der Elst. M. d. V. Ik wensch mede te deelen, dat ik eene eventueele benoeming niet zal aannemen. Ik zit al in genoeg commissies. Wordt benoemd de heer Eerdmans met 12 stemmen; de heeren Boot, van der Eist, Briët, J. P. Mulder en van Romburgh, verkregen respectievelijk 3, 2, 2, 1 en 1 stem; 3 biljetten waren in blanco. De Voorzitter. Neemt de heer Eerdmans zijne benoe ming aan? De heer Eerdmans. Jawel, M. d. V. De Voorzitter. Ik dank de leden van het stembureau voor de genomen moeite. II. Praeadvies op het verzoek van A. J. de Voldere om eervol ontslag als onderwijzer van de school der 4e klasse, No. 2. (Zie Ing. St. No. 35.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. III. Voorstel tot bestendiging'van de huur van het perceel Nieuwe Rijn No. 20 en de bovenwoning van de Graanbeurs, aan J. J. van Leeuwen. (Zie Ing. St. No. 37.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. IV. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor de verbetering van de toiletten in de Graanbeurs. (Zie Ing. St. No. 40.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. V. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor de uit breiding van het getal kamertjes in de damesafdeeling van de Zweminrichting nabij den Hoogen Rijndijk. (Zie Ing. St. No. 41.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. VI. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 19 October 1916, (Gem. Blad No. 20), betreffende het tijdelijk Levensmiddelenbedrijf der Gemeente Leiden. (Zie Ing. St. No. 38.) Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd. Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. VII. Voorstel om aan den Commies-Redacteur, Mr. J. Draayer en den Commies le klasse, J. Proper, eene gratificatie toe te kennen wegens bewezen buitengewone diensten. (Zie Ing. St. No. 39.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. (De heer Fabius komt ter vergadering.) VIII. Voorstel in zake de reorganisatie van den Keuringsdienst van visch en ooft. (Zie Ing. St. No. 12.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Sijtsma. M. d. V. De zaak die wij van middag hier behandelen is niet nieuw, de oudere Raadsleden zullen weten, dat die kwestie weieens eerder ter sprake is gekomen en indertijd zelfs aanleiding heeft gegeven tot eenige animositeit tusschen den voormaligen Directeur van het Slachthuis en den Directeur van den Keuringsdienst van eet- en drinkwaren. Het gold toen de vraagwelke dienst moet hier praedotnineeren, de veterinaire dienst of de chemische keuring, en daaromtrent kwam men nog nimmer tot eenheid. De waarheid is, dat er gëen vaste meening bestaat over deze keuring, toen niet en nu nog niet. Dat blijkt ook uit het praeadvies van Burge meester en Wethouders waar zij zeggen: »de wetenschappe lijke vischkeuring staat nog in een aanvangsstadium van ontwikkeling". De Commissie voor de Strafverordeningen defi nieert het eenigszins anders als zij zegt: Voorshands kunnen wij het nog maar voorloopig regelen." En in de rapporten van de beide Directeuren van Slachthuis en Keuringsdienst ziet men ook als het ware twee stroomingen. Als men deze kwestie eens nagaat en zich indenkt, rijzen verschillende vragen. De eerste vraag is deze: Hoe constateert men de ziekelijke afwijkingen bij visch?üp het oogenblik kan men dat nog niet doen, maar daar moet toch feitelijk de keurings dienst op berusten. Maar gesteld, men zou dat kunnen doen, dan is de tweede vraag: Hoe zou men dat in de praktijk kunnen uitvoeren? Bij runderen en andere dieren gaat dat gemakkelijk, maar de visch komt in zeer groote hoeveelheden aan, omdat de visch in het algemeen op zichzelf maar klein is. Wanneer het onderzoek ernstig zal worden ingesteld, moet men elke visch onderzoeken. Dat kan natuurlijk niet, tenzij men een heel groot aantal ambtenaren aanstelt, wat zeker niet in de bedoeling zal liggen. Een derde vraag is: Hoe zal men de visch waarmerken? Dat is ook een heel moeilijke kwestie die nog niet is op gelost. Maar gesteld dat men die kwestie oplost en de visch een waarmerk geeft, dan zal men daarmee een cachet van volwaardigheid leggen op de visch, dat later, wanneer zij bedorven is, van invloed zou kunnen zijn om haar aan den man te brengen. Er rijzen dus voor de invoering dezer keuring verschillende bezwaren die wij niet kunnen oplossen. Het komt mij daarom voor, dat het beter is dat wij dit terrein nog niet betreden, maar het voorloopig geheel aan onderzoekingen van de weten schap overlaten. De heer van Gruting heeft het woord ook al gevraagd en hij is een min of meer wetenschappelijk man op het gebied van visch, dus hij zal ons misschien wel kunnen zeggen hoe het er op wetenschappelijk gebied mee staat. Ik vrees dat het nog wel wat zal duren eer men daar tot een vaste meening komt en ik zou daarom willen zeggen: laten wij die heeren eerst nog maar eens wat laten onderzoeken en laten wij eerst daarna met een verordening komen. Dit zal niet zoo'n onschuldige verordening zijn als het oppervlakkig lijkt. Wij moeten allereerst een ambtenaar aan stellen. Dat zal, volgens Burgemeester en Wethouders, moeten zijn een keurmeester van vleesch en vee en deze zal 1200.tot ƒ1600.moeten verdienen, maar die zal er zich dan ook nog moeten inwerken, want hij weet het op het oogenblik ook niet. Bovendien zal er een lokaal moeten komen. Maar wanneer men eenmaal een lokaal heeft, zal men met één ambtenaar niet veel opschieten, dan zullen er meer bij moeten komen. Verder zal men toch weer de stad in moeten gaan om de bedorven visch op te zoeken en te keuren. Mijnheer de Voorzitter. Al deze dingen neigen mij, om Burgemeester en Wethouders den raad te geven deze ver ordening maar in te trekken en op de tot nu toe gevolgde wijze door te gaan, dus een practisch man aan te stellen en dan af te wachten wat de wetenschap ons op het gebied van de vischkeuring zal brengen. Ik wil niet meer hameren op het »wij moeten tegenwoordig zuinig zijn", maar het kost toch alweer geld. Zeer urgent lijkt mij deze kwestie ook niet, omdat er thans weinig visch komt, en straks waarschijnlijk ook, want wanneer de visscherij straks beter kan functioneeren, zal er waarschijnlijk veel uitgevoerd worden. Daarom acht ik het beter dat deze verordening nu nog niet wordt aange nomen, tenzij men mij kan aantoonen dat ik het mis heb en dat het beter is, dat wij deze verordening vaststellen. Wanneer de tegenwoordige keurmeester nog een tijdlang dienst zou kunnen doen, zouden Burgemeester en Wethouders waar schijnlijk met dit voorstel niet zijn gekomen, maar men zou toch een ander practisch man als hij is, kunnen aanstellen op een matig salaris al zal dat natuurlijk hooger dan ƒ500.— moeten zijn. De heer van Gruting. M. d. V. In de Commissie voor de Strafverordeningen was eene meerder- en eene minderheid, welke beide haar oordeel hebben uitgesproken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 2