58
DONDERDAG 14 FEBRUARI 1918.
dat de prijs was: 20 M3. voor 6 cent, 5 M8. voor 12 cent en
de rest voor 18 cent. Als de heeren het daar nu maar mee eens
zijn. Daarom sluit het voorstel van den heer Mulder beter aan.
In elk geval is nu het gewijzigde voorstel van de heeren
Wilmer, Sijtsma en van Tol ingekomen. Ik meen dat het
voldoende is toegelicht, dus dat kan dan ook wel een onder
werp van beraadslaging en stemming uitmaken.
En dat van den heer Mulder ook. Zijn voorstel komt op
hetzelfde neer als dat van den heer Wilmer c. s. Alleen dit
onderscheid is er, dat hij spreekt van de eerste 20 M3. en de
heer Wilmer van de eerste 25 M3.
Wordt de voorstellen, die thans gedaan zijn, ondersteund?
De voorstellen worden voldoende ondersteund en maken
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer van der Pot. M. d. V. Aan hetgeen door U en
den heer Bots over het ingediende amendement is gezegd,
heb ik niet veel meer toe te voegen. Alleen nu ik het voor
recht heb op te treden als Voorzitter van de Commissie van de
Lichtfabrieken, zou ik gaarne iets in het midden willen brengen
over een belangrijk nevenpunt, dat in het debat is behandeld.
Door verschillende sprekers is gesproken over de verhouding
van de Commissie voor de Lichtfabrieken en het Gemeente
bestuur en dan wil ik verklaren, dat ik het in dit opzicht
volkomen eens ben met de meening door den heer Briët
uitgesproken en het in het geheel niet eens ben met het
principe door den heer Zwiers thans niet voor de eerste maal
onder woorden gebracht. Dat ik als jongste lid dier Commissie
dit met zoo'n stelligheid durf te beweren, komt, omdat ik de
overtuiging heb, dat ik sta op het standpunt door de Gemeente
wet in dezen ingenomen, wat, naar het mij voorkomt, door
de leden der Commissie te veel over het hoofd wordt gezien.
Het standpunt van de heeren is, dat de Commissie slechts
heeft rekening te houden met de belangen van de fabriek,
waarna Burgemeester en Wethouders en de Raad hun advies
kunnen corngeeren met het oog op andere belangen. Dit is
mijns inziens niet het standpunt, dat de Commissie behoort
in te nemen.
Dit is het standpunt, waarop naar mijn gevoelen een goed
Directeur zich heeft te plaatsen, die mijns inziens niet anders
behoeft te doen dan te rekenen met de belangen van de fabriek
aan het hoofd waarvan hij is gesteld. Wanneer hij bij zijn
beschouwingen nog met andere factoren rekening houdt, doet
hij dat zonder daartoe te zijn verplicht. Daarom is echter
aan den Directeur eene Commissie uit den Raad ter zijde
gesteld, omdat het hier niet geldt een bloot commercieel
bedrijf, maar het een bedrijf is, dat van de particuliere bedrijven
hierin verschilt, dat het door de Overheid wordt geëxploiteerd.
En de Overheid heeft niet altijd in de eerste plaats te letten
op de winst door het bedrijf gemaakt, maar moet soms laten
voorgaan de belangen van de burgerij, die met, dit bedrijf
worden gediend, ter wille waarvan de exploitatie van dit
bedrijf is ondernomen.
Nu is het niet alleen de taak van Burgemeester en Wet
houders om die belangen te behartigen, maar ook en wel in
de eerste plaats is dat de taak van de Commissarissen der
Lichtfabrieken, die eene Commissie van Bijstand vormen,
met andere woorden een verlengstuk zijn van Burgemeester
en Wethouders. Hun taak is dus niet principieel verschillend
van die van Burgemeester en Wethouders, maar zij hebben
dezelfde taak.
In hun advies behoort uit te komen, wat zij achten te zijn
in het belang van de burgerij.
Ik vertrouw, dat ik met den heer Zwiers hierover nog wel
eens in de Commissie zal kunnen debatteeren. Ik achtte het
evenwel gewenscht mijne meening omtrent deze quaestie thans
uit te spreken, nu het debat er toe leidde dit principieele
punt te berde te brengen. Hiermede houdt ook verband de
quaestie, welk stelsel het beste moet worden geacht om het
doel, dat men zich voor oogen heeft gesteld, te bereiken,
namelijk om tegemoet te komen aan het minst draagkrachtig
deel der bevolking.
Volkomen terecht is door den heer Bots en door U, Mijnheer-
de Voorzitter, reeds in het licht gesteld, dat het stelsel moet
aanvaard worden, dat op een gegeven oogenblik het een
voudigste is. Het is mijns inziens volkomen gelijk, of wat men
bij te passen heeft, genomen wordt uit den een of anderen
zak, van de winst der fabrieken of rechtstreeks uit de gemeente
kas. Het doet er weinig toe of men een jaar eens wat minder
of in 't geheel geen winst van de gasfabriek trekt, als blijkt
dat dit een gevolg is van een door de abnormale tijden in
gegeven maatregel. Nu zegt de heer Zwiers echter: het gas
bedrijf mag met geen deficit sluiten. En de heer Jaeger bracht
in 't midden dat wij zeer ten onrechte bezig zijn den gasprijs
maar steeds te verlagen. Mijns inziens hebben wij de laatste
jaren niet anders gedaan dan den gasprijs te verhoogen. Het
sluiten met een deficit zou op een ongezonden toestand wijzen
wanneer men hier te maken had met een particulier bedrijf,
maar niet waar men te doen heeft met een bedrijf door de
Overheid gedreven. Een Overheidsbedrijf kan werken meteen
deficit. Men kan in abnormale tijden zooals wij nu beleven,
evengoed met deficitten sluiten, als dat men volgt het andere
stelsel en een bedrijf met een sluitende rekening klaarspeelt,
maar aan den anderen kant de gemeente de kosten laat
betalen van het geven van een tegemoetkoming op de hooge
prijzen aan de bevolking. Dat het geven van een toeslag ge
makkelijker kan plaats hebben door middel van de admini
stratie van de gasfabriek dan door de administratie van de
gemeente, zal men met Burgemeester en Wethouders eens
kunnen zijn. Aan de gasfabriek beschikt men immers over
de gegevens, daar kan men veel gemakkelijker van de kwi
tanties aftrekken wat er af te trekken is en dat is beter dan
dat een geheel afzonderlijke administratie daarvoor wordt inge
steld door de gemeente, op de wijze zooals door den heer
Briët is uiteengezet.
Ik ben het met de heeren eens, dat het beter is, geen
toeslag te geven aan iedereen. De vraag is echterWat is op
het oogenblik practisch uitvoerbaar? Nu heeft de heer Briët
de bezwaren die er zijn, wel wat onderschat. Hij heeft gezegd,
dat het met klompen en sajet ook wel is gegaan, maar hij
heeft vergeten, dat het werk daarvoor niet door de gemeente
is verricht, maar dat daarvoor tal van particuliere krachten
volkomen belangeloos gemobiliseerd zijn geweest en dat op
diezelfde krachten nu niet weer een beroep kan worden ge
daan ter wille van een toeslag op den gasprijs. Het w.erk moet
nu gedaan worden door de ambtenaren van de gemeente en
die zijn niet in zoo grooten getale aanwezig dat het gemak
kelijk kan geschieden. Daarom is het gewenscht, dat wanneer
er iets gedaan moet worden, de gasfabriek het doet, maar
hiermee valt onmiddellijk het licht op het practische bezwaar,
dat de dienst van de gasfabriek zal worden bemoeilijkt, en
er heel veel tijd van uitvoering noodig zal zijn, als men komt
met een niet-eenvoudig systeem.
Dat Burgemeester en Wethouders komen met een voorstel,
dat principieel verschilt van het voorstel van de heeren Wilmer
c.s., is in hoofdzaak hieraan te wijten, dat hetgeen zij willen
zooveel eenvoudiger is. Terecht is de opmerking gemaakt, dat
het praeadvies al wat lang is uitgebleven. Wanneer het voorstel
van Burgemeester en Wethouders nu werd aangenomen,
zouden wij krijgen een besluit van den Raad, dat terstond
uitvoerbaar was, dat terstond de verlichting gaf, die werd
gevraagd, zij het dan op eenigszins andere wijze en dat niet
eenige maanden behoefde voor de nadere uitwerking.
Mijnheer de Voorzitter. Ook over de kwestie van het ver
keerd begrijpen van het voorstel van den heer Wilmer had
ik nog iets willen zeggen. Het komt mij voor, dat dit na
hetgeen U gezegd hebt, niet noodig zal zijn. Ik geloof dat de
heer Wilmer ook in zijn gewijzigd voorstel te weinig rekening
houdt met den bestaanden toestand en dat hij het feit, dat
men zijn voorstel verkeerd heeft begrepen, dus te wijten heeft
aan zichzelf. Het gevolg van aanneming, ook van zijn gewijzigd
voorstel, zal zijn, dat wij krijgen drieërlei prijs en de heer
Wilmer zal toegeven, dat dat een practisch weinig aanbe
velenswaardig stelsel is. Ik geloof daarom dat men in elk
geval beter doet met zich, zooals de heer Mulder voorstelt,
te bepalen tot 20 M8.
Maar nu zou ik willen vragen aan den Raad of hij, wanneer
hij dien kant uit wil, zich wil houden aan de weistandsgrens
en of de administratieve bezwaren niet worden onderschat.
De heer Bots heeft er al op gewezen: wanneer wij de wei
standsgrens laten vervallen, maakt dat het verschil, dat er
10% van de bevolking meer van profiteert en dat zijn
dan toch de menschen die het weer in de belasting moeten
betalen. Het komt mij voor, dat dit beter is dan dat men
hier een stelsel gaat volgen, dat toch inderdaad groote admi
nistratieve bezwaren meebrengt.
De kwestie van de prijzen in de andere gemeenten heb ik
buiten bespreking gelatenik vermoed dat de heeren kunnen
veronderstellen waarom. Ik wil alleen zeggen, dat het stelsel
dat Burgemeester en Wethouders voorstellen, alle moeilijk
heden absoluut afsnijdt en of dat met het andere stelsel ook
het geval zal zijn, is nog de vraag.
De heer Briët. M. d. V. Na het antwoord van den heer van
der Pot, die gewezen heeft op het administratief bezwaar, wil
ik er op wijzen, dat bet hier dus, wat betreft de aanneming
van het voorstel van den heer Wilmer, gaat om de appreciatie
van dat administratief bezwaar.
De Voorzitter. Het gaat om de vraag, of dat systeem wel
kan worden toegepast, daar het zeer ingewikkeld is.
De heer Briët. Het is dus wel degelijk een administratief
bezwaar, dat men tegen het voorstel van den heer Wilmer
wil laten gelden.
De Voorzitter. De muntgasmeters moeten dadelijk worden
opgenomen.