30 Wachtgeld-regeling voor mannelijke werklieden. Art. 1. Als wachtgeld wordt, door de bij deze regeling aangesloten industrieelen, met inachtneming der navolgende bepalingen, eene uitkeering verstrekt aan degenen hunner mannelijke werklieden, die, ten gevolge van den oorlogstoestand, geheel of gedeeltelijk werkloos zijn geworden. Onder werklieden worden hier niet verstaan bureau-ambtenaren, teekenaars, reizigers enz. Art. 2. Tot die uitkeering verplichten zij zich alleen voorzoover daarvan, door het Nationaal Steuncomité, het Plaatselijk Steuncomité en de Gemeente gezamenlijk, minstens 43% wordt terugbetaald. Art. 3. Als grondslag voor de berekening der in art. 1 bedoelde uitkeering geldt, in het algemeen, het gemiddeld weekloon dat de ondersteunde in de onderneming van den steungevenden industrieel heeft verdiend gedurende het laatste kwartaal van 1917, blijkens de loonlijsten. Indien de ondersteunde niet voorkomt op de loonlijsten van den hem steunenden industrieel over het laatste kwartaal van 1917, wordt als grondslag voor zijne uitkeering aangenomen het gemiddeld weekloon dat hij bij zijn laatsten werkgever heeft verdiend gedurende den tijd dat hij bij dezen werkte. Art. 4. Voor ondersteuning door een bepaalden industrieel komen in aanmerking de werklieden die op ol na 1 December 1917, wegens inkrimping van het bedrijf ten gevolge van den oorlogstoestand, uit zijn dienst zijn ontslagen, of waarvan het weekloon door die inkrimping is gedaald beneden de in art. 9 genoemde uitkeering. Art. 5. Werklieden die op of na 1 December 1917, doch vóór het in werking treden dezer regeling, wegens inkrimping van het bedrijf ten gevolge van den oorlogstoestand zijn ontslagen en sedert elders werk hebben gekregen, komen uitsluitend in aanmerking voor steun van den werkgever bij wien zij tijdens het in werking treden dezer regeling in dienst zijn, of, indien zij op dat tijdstip werkeloos zijn, van den werkgever bij wien zij het laatst in vasten dienst zijn geweest. Art. 6. Werklieden van welke kan worden aangetoond, dat zij voor hen geschikt werk, hun aangeboden tot aannemelijke voor waarden, weigeren, verliezen hun aanspraak op ondersteuning. Art. 7. Bijverdiensten, uithoofde van tijdelijken persoonlijken arbeid, waardoor het inkomen van ondersteunde werklieden klimt boven de in artikel 9 of 10 genoemde uitkeeringen, worden slechts voor van dit meerdere van de uitkeering afgetrokken. Steun van elders, die zondèr arbeidsprestatie wordt genoten, wordt van de uitkeering afgetrokken. Inkomsten door arbeid van inwonende gezinsleden, worden niet afgetrokken. Ondersteuningen uit werkloosheidkassen worden afgetrokken. Art. 8. Geen werkman kan gelijktijdig van meer dan één werk gever uitkeering volgens deze regeling ontvangen. Art. 9. De uitkeering bij geheele werkloosheid bedraagt per week Voor ongehuwden, inwonende bij het gezin, waartoe zij behooren 50%, voor de overige 60% van den grondslag volgens art. 3. Voor gehuwden en kostwinners 70 van dien grondslag, benevens ƒ0.80 voor ieder kind onder 13 jaren, echter met een maximum in totaal van 80 van dien grondslag. Art. 10. Gedeeltelijke werkloosheid wordt geacht te bestaan, indien het verdiende loon daalt beneden de uitkeering volgens art. 9. In zoodanig geval wordt een 'deel der uitkeering toegekend naar de verhouding van dat tekort tot de geheele uitkeering. Art. 11. Bij verschil omtrent de uitlegging der bepalingen van deze regeling beslist in hoogste ressort een door het Plaatselijk Steuncomité benoemde Commissie die zich daarbij zal uit spreken naar den geest dezer regeling, en zoo daaromtrent twijfel bestaat, naar billijkheid. Art. 12. Deze regeling gaat in zoodra omtrent de verwezenlijking der in art. 2 gestelde voorwaarde zekerheid bestaat. Zij wordt voorloopig aangegaan voor den tijd van drie maanden en loopt daarna stilzwijgend door voor alle deelnemende industrieelen, behoudens het recht van ieder hunner om haar voor zijn persoon of firma te doen eindigen eene maand na schriftelijke kennisgeving aan het Plaatselijk Steuncomité. Wachtgeld-regeling voor vrouwelijke werklieden.1) Art. 1. Als wachtgeld wordt, door de bij deze regeling aangesloten industrieelen, met inachtneming der navolgende bepalingen eene uitkeering verstrekt aan, degenen hunner vrouwelijke werklieden in vasten dienst, die, ten gevolge van den oorlogs toestand, geheel of gedeeltelijk werkloos zijn geworden. Art. 9. De uitkeering bij geheele werkloosheid bedraagt per week: 50 van den grondslag volgens art. 3, 70 van dien grondslag aan alleen wonenden, kostwinsters of gezinshoofden, benevens f 0.80 voor ieder inwonend kind onder 13 jaren, echter met een maximum in totaal van 80% van dien grondslag. De artikelen 2 t/m 8 en 10 t/m 12 komen overeen met die van de wachtgeld-regeling voor mannelijke werklieden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 2