2 DONDERDAG 17 JANUARI 1918. plotseling plaats maken voor toestanden en verhoudingen, zooals die vóór het uitbreken van den oorlog bestonden. Eén ding is echter zeker, namelijk dat gebleken is, dat het regelen van het geheele materieele dagelijksch leven door de autoriteit van staat of gemeente, niet naar den zin van het overgroote deel der bevolking is. Gebleken is ook, dat uit den aard der zaak Staat en Gemeente de reuzentaak thans op hen gelegd, niet dan betrekkelijk gebrekkig kunnen ver vullen en geen wonder. Het ingewikkeld raderwerk van de voedselvoorziening van gansch een volk, een raderwerk dat duizenden en duizenden deskundige en geschoolde persoonlijke krachten eischt, kan zóó maar niet vervangen worden door een centraal rad met betrekkelijk weinig groote hulpraderen in de gemeenten. Op den duur wordt één, uit den aard der zaak, vrij autori tair ingrijpen door ambtenaren en Commissies met groote bevoegdheden in het leven van een vrijwel onder voogdij gesteld volk door eene zeer groote meerderheid niet ge- wenscht. In de huidige omstandigheden is echter een dergelijk ingrijpen in de vrijheid der burgers door Staat en Gemeente mijns inziens goed en nuttig; ja ik acht zulks zelfs onver mijdelijk, om grootere schaarschte en erger te voorkomen en ook ter voorkoming van grove onbillijkheden. Wanneer wij den toestand der gemeente-financiën in oogenschouw nemen, Mijne heeren, zoo is die ook wederom thans niet rooskleurig; het complex der gemeente-bedrijven zal over 1917 zeker eerder een niet onaanzienlijk deficit op leveren dan dat het onge gemeentelijke schatkist met eenig batig saldo komt stijven. De gemeentelijke inkomstenbelasting meer en meer op het voetspoor der Rijks-Inkomstenbelasting vrij scherp ge heven, wordt thans berekend naar een vermenigvuldigings- cijfer van 7 percent. Dit cijfer kan werkelijk niet hooger worden opgevoerd en toch zullen ook wederom in 1918 zeer groote uitgaven gedaan moeten worden ten behoeve van de distributie, de volksvoeding en andere economische uitgaven tot steun van de mingegoeden. Hierbij zullen dan nog komen de groote sommen, die zul len uitgegeven moeten worden voor de verhooging der sala rissen en loonen en voor een eventueelen duuitetoeslag. Komt het Rijk niet te hulp met den afstand van een ge deelte van de oorlogswinstbelasting', zoo zal overgegaan moeten worden tot een leening op korten termijn, eene gel delijke operatie, die gedurende eenige jaren zal blijven druk ken op den financieelen toestand van de gemeente en derhalve maatregelen tot verhooging van den bloei, ja zelfs noodige verbeteringen zal kunnen tegenhouden. Moge eene in te voeren betere regeling van de verhouding van de Rijks- tot de gemeente-financiën, maar vooral een spoedige vrede, die ons flinke inkomsten uit de bedrijven kan wedergeven het financieele evenwicht wederom herstellen. Toch kan ik ook eenige lichtpunten omtrent het jaar, dat achter ons ligt, aanstippen. De gezondheidstoestand was in 't algemeen goed; slechts 19 sterfgevallen aan besmettelijke ziekten kwamen voor, waaronder 8 aan de zoozeer gevreesde meningitis cerebro- spinalis epidemica. De kindersterfte, zoowel die van kinderen beneden het jaar, als die beneden 12 jaar is geringer dan voor den oorlog; 106 en 176 in 1917 tegenover 117 en 206 in 1913. De totale sterfte bedroeg 768 personen tegenover 676 in 1913; eene ongunstige conclusie uit deze beide getallen te trekken gaat echter niet aan, omdat bv. het sterftecijfer in 1911 734 bedroeg en de gemeente in die jaren met ongeveer 1700 inwoners is vooruitgegaan. Ook Nijverheid en Handel ging het in het afgeloopen jaar in 't algemeen niet slecht, terwijl de werkloosheid gering was te noemen. Aan de verschillende inrichtingen op het gebied van Nijver heid is vrij algemeen geregeld werk geweest; aan enkele was het zelfs druk, terwijl b.v. op het gebied van de Sajet- industrie niettegenstaande de buitengewoon hooge prijzen, op verre na niet aan de vraag was te voldoen. Gebrek aan invoer van allerlei grondstoffen uit het buiten land, waaronder wol, katoen en steenkolen een belangrijke plaats innamen en het niet of niet voldoende kunnen verkrijgen van machines, machine-deelen en werktuigen, veroorzaakten evenwel veel stoornis in den gang van het bedrijfsleven, zoodat bij alle inspanning bij lange na niet de in gewone tijden normale hoeveelheden konden worden afge leverd. Overigens gingen de voortbrengselen van de Nijverheid vlug van de hand, waarbij de geringe productie van niet weinig invloed was. Hoogere prijzen waren ook hier eene compensatie voor de geringere productie. Wat het winkelbedrijf in het algemeen aangaat er is wel verkocht, ook tegen goede prijzen, en in zooverre is er ook wel verdiend, doch hierbij moet men in aanmerking nemen, dat de koopkracht van een deel van het publiek, door de hooge prijzen, die betaald moesten worden, zeer is vermin derd, zoodat de omzet veel geringer is geworden. Ook zijn een aantal artikelen uit den handel verdwenen wegens gemis aan aanmaak hier te lande of door gebrek aan invoer van buitenaf, wat ook nadeel voor den winkelier ten gevolge heeft gehad. Toch kan,'als geheel genomen, de toestand niet ongunstig genoemd worden. Zal dit alles dit jaar zoo blijven? Er bestaat wel groote reden tot vrees. Naarmate de oorlog voortduurt worden de toestanden ern stiger, gebrek aan grondstoffen en kolen neemt toe, en wat zal ons over eenigen tijd te wachten staan? Ook de werkloosheid is aan het einde van het vorige jaar en in 't begin van dit jaar, alhoewel nog niet schrikbarend, toegenomen. Het College van Burgemeester en Wethouders hoopt, met Uwe hulp, door het volbrengen van zijne plan nen, die reeds meermalen hier ter sprake zijn gekomen die werkloosheid zooveel mogelijk binnen beperkte grenzen te kunnen houden. Door het uitvoeren van gemeentewerken en het steunen van bouwverèenigirigen hopen Burgemeester en Wethouders althans een aantal bouwvak-arbeiders werk te kunnen ver schaffen, zooals ook in de voorgaande jaren geschied is, toen in Leiden, ook tengevolge van de medewerking van het Gemeentebestuur, op het gebied der bouwvakken gelukkig eene minder dan normale werkloosheid viel te constateeren. Op wetgevend gebied is in het jaar 1917 ook vrij veel door U, Mijne heeren, tot stand gebracht; de verschillende gemeente bladen leggen daarvan getuigenis af. De verordening regelende den rechtstoestand van de ambte naren is, ik kan wel zeggen, ten lange leste, tot stand ge komen, de traktementen der onderwijzers aan de lagere scholen en die, welke daarmede verband houden, zijn opnieuw op verhoogde basis geregeld en onze belasting-verordening op de inkomens is geheel gewijzigd en naar moderne begrippen herzien. Toch wachten nog vele zaken op af doening en dan wijs ik hier in de eerste plaats op de nieuwe salarisregeling van ambte naren, beambten en werklieden in dienst der gemeente Leiden, die denkelijk in de eerstvolgende vergadering van Uwen Raad aan de orde zal worden gesteld. Alles overheerschend zullen echter blijven: de verschillende maatregelen, te treilen, om in den nood der tijden te voor zien, zoolang de verschrikkelijke wereldkrijg niet geëindigd is en zijn verderfelijke nasleep niet is te boven gekomen. Ook op het gebied der armenzorg kan niet stilgezeten blijven en met voldoening kan ik hier mededeelen, dat eene Centrale Commissie voor overleg tusschen de verschillende bij zondere armbesturen, daaronder begrepen het College van Burgemeester en Wethouders, zeer waarschijnlijk spoedig zal tot stand komen. Een bijzonder belangrijke zaak, die in dit jaar al Uwe aandacht zal vorderen is de wijziging van de grenzen van onze gemeente. Binnenkort zal het ontwerp van wet tot wijziging der grenzen van de gemeenten Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest, Zoeterwoude en Voorschoten, met ons praeadvies aan het oordeel van den Raad worden voorgelegd en, zoodra het mogelijk is volgens het additioneel artikel van de nieuwe Grondwet, zal het ontwerp ook worden voorgelegd aan de Commissie uit de ingezetenen volgens artikel 131 van de Gemeentewet. Van harte hoop ik dat dit voor Leiden zoo hoogst ge wichtige wetsontwerp zeer spoedig als wet in het Staatsblad zal verschijnen, opdat, bij den aanvang van het volgende jaar, een uitgebreide en verjongde gemeente Leiden de in nauwe kluisters geknelde oude gemeente moge vervangen. Alvorens mijne wenschen aan U, Mijne heeren, persoonlijk uit te brengen, wensch ik nog gaarne in herinnering te brengen, dat het Hare Majesteit onze Koningin behaagde onze gemeente te bezoeken op Woensdag 26 September j.l. Nadat Hare Majesteit de Kweekschool voor Zeevaart had geïnspecteerd, bezocht Zij het distributiebureau aan de Vischmarkt, alwaar Zij zich omtrent de levensmiddelen distributie binnen onze gemeente volledig, tot in bijzonder heden, liet inlichten. Dit bewijs van Koninklijke belangstelling is door mij en zeker door U allen en ook door de Leidsche ingezetenen ten zeerste op prijs gesteld. Met leedwezen moet ik van deze plaats constateeren, dat in den loop van het vorige jaar een Uwer medeleden, de Heer J. Hartevelt Azn. door den dood aan Uwe vergadering kwam te ontvallen. Zijn plaats is zooeven vervuld door Prof. Dr. L. Knappert. In het voorjaar vertrok Mr. Tepe uit deze gemeente en was derhalve genoodzaakt voor zijn Raadslidmaatschap te bedanken. Hij werd einde Augustus vervangen door den Heer Wilmer, terwijl de plaatsen, opengevallen door het vertrek van den

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 2