12
DONDERDAG 17 JANUARI 1918.
De heer van der Elst. M. d. V. Ik wil mijn voorstel met
een paar woorden toelichten. Waar de Commissie voor de
Strafverordeningen in deze lijst den molen »De Valk" heeft
vermeld, meende ik dat zij den molen »De Stier" hierbij ook
wel had kunnen voegen. Dit zou, dunkt mij, logisch zijn ge
weest. De molen »De Stier" behoort tot de eeriige hier in de
stad nog overgebleven oude molens en al geef ik toe, dat de
molen »De Valk" nog mooier is dan »De Stier", toch zou ik
het wenschelijk achten, wanneer deze laatste molen ook werd
genoemd in deze verordening. Zooals men weet, zijn er
eenigen tijd geleden, toen de quaestie ter sprake kwam om
»De Stier" te sloopen, verschillende adressen tot den Raad
gericht, die opkwamen voor het behoud van dien molen, daar
zij in haar omgeving een mooi figuur maakt. Er is naar
mijne meëning hier geen reden om den molen De Valk" wel in
deze verordening te noemen en den molen De Stier" niet. Dat
is de reden, waarom ik dit voorstel heb gedaan.
Het voorstel van den heer van der Eist wordt voldoende
ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad
slaging uit.
De heer Knappert. M. d. V. Ik stel voor bij letter p te lezen
de voormalige Latijnsche School, opdat er geene verwarring
korne met het Gymnasium.
De Voorzitter. Het komt mij voor, dat het duidelijk is,
dat met de benaming: Latijnsche school niet het Gymnasium
is bedoeld. Maar wanneer U dat gebouw liever anders wilt,
zien aangeduid, dan zal de Commissie voor de Strafverorde
ningen misschien geen bezwaar hebben Uw voorstel over te
nemen.
De heer Fokker. Namens de Commissie van de Strafver
ordeningen verklaar ik mij bereid het voorstel van den heer
Knappert over te nemen.
De Voorzitter. Nu de heer Fokker het voorstel van den
heer Knappert aanbeveelt en de heer van der Pot zich er
niet tegen verzet, wijzigt de Commissie voor de Strafverorde
ningen alsnog haar voorstel in dien geest.
De Voorzitter. Over het amendement van den heer van
der Eist zou ik het-volgende willen zeggen. Men heeft den
molen »De Stier" niet in de lijst opgenomen, omdat men die
lijst met opzet niet te groot wilde maken. De een vindt dit
een mooi gebouw en de ander zou weder een ander monument
in de lijst willen zien opgenomen. Dat zou ten slotte, wanneer
wij aan alle wenschen gehoor gavenschadelijk zijn voor den
ernst van de zaak. Ook leggen de strenge bepalingen tegen
brandgevaar voor de in die lijst opgenomen gebouwen den
eigenaars lasten op, die men alleen tot de werkelijk monu
mentale gebouwen moet beperken.
Breidt men die lijst te veel uit, dan wordt er tenslotte
gezegd: nu brengt men er ook weder dit gebouw onder; is
dat nu ook al een monumentaal gebouw? Dit is dus
schadelijk voor den ernst van de zaak. Wij moeten ons in
deze tot het strikt noodzakelijke beperken. Nu is ongetwijfeld
»De Stier" een mooie molen, maar toch niet te vergelijken
met den molen »De Valk", dien wij in de lijst hebben genomen.
Wat betreft den rechtstoestand van beide molens, behoort
de molen »De Valk" aan de gemeente, terwijl »De Stier" in
het bezit is van den heer Couvée. Van den laatsten molen zijn
wij dus geen eigenaar en met die strenge bepalingen hinderen
wij dus weder den heer Couvée. De eigenaar van »den Stier" kan
immers morgen aan den dag den molen af laten brekendaar
heeft niemand iets over te zeggen. Ik zou het zeer betreuren,
wanneer de molen »De Stier" afbrandde, maar ik zou aan
den anderen kant de lijst ook weder niet te groot willen
maken. Nu wil ik hiermede niet zeggen, dat waar volgens
sommigen »De Stier" moet worden geslacht, zoolang die molen
er is, er niet tegen gewaakt moet worden, dat zij afbrandt.
Ik heb hier echter uiteen willen zetten het standpunt van
de Commissie voor de Strafverordeningen in deze, maar ik
laat het aan den Raad over te beslissen, of deze molen erbij
zal worden geplaatst of niet.
De heer Fokker. Ik behoor niét tot de meerderheid van
de Commissie van de Strafverordeningen, die den molen er niet
bij heeft willen plaatsen. Ik zou het voorstel van den heer
van der Eist willen ondersteunen.
Wat betreft het gesprokene door den Voorzitter omtrent
den rechtstoestand van dien molen, zou ik dat kunnen wraken
door te wijzen op gebouwen, die wel in de lijst zijn opgenomen
en in dezelfde positie verkeeren als die molen. De eigenaars
van die gebouwen, die niet aan de gemeente behooren, worden
dus ook door die strenge bepalingen gehinderd.
De Voorzitter. Maar die gebouwen zijn van gewicht
De heer Fokker. Dit argument gaat dus niet op.
Verdei' zou ik den molen erbij willen hebben om straks, wanneer
er weder tot afbraak van dien molen van gemeentewege wordt
aangedrongen, niet het argument te hoorentoen er een lijst
van gebouwen was, die voor brandgevaar moesten worden
beschermd, hebt ge zelfs niet aangedrongen om dien molen erbij
te plaatsen. Alleen om dat argument voor alsdan van de
baan te schuiven zou ik er prijs, op stellen, dat deze lijst als
nog aangevuld wordt door de vermelding van dien molen.
De Voorzitter. Nu uit den boezem van de Commissie voor de
Strafverordeningen oppositie komt, wil ik toch nog even met
een enkel woord repliceeren.
Het argument van den rechtstoestand der gebouwen bedoelde
ik uitsluitend te beperken tot eene vergelijking tusschen de
beide in het debat gebrachte molens. Dat argument wilde ik
in geenen deele gebruiken ten aanzien van de overige ge
bouwen, zooals de Universiteitsbibliotheek, de Bibliotheca
Thysiana en dergelijke instellingen, die waardevolle verzame
lingen bevatten. Maar voor een gebouw, zooals de molen »De
Stier", die een aardigen aanblik geeft aan de gemeente, maar
geen monument is van onschatbare waarde, waarvan bovendien
een massa menschen niet eens weten, dat hij bestaat, meen
ik dat het niet gemotiveerd is den eigenaar met deze strenge
bepalingen zooveel last te bezorgen.
Wat de heer Fokker het laatst heeft gezegd, dat hij bang
is, dat den tegenstanders van de slooping van dien molen
zal worden verweten, dat zij niet getracht hebben hem op
deze lijst te plaatsen, zou ik zeggen, dat de heer Fokker zich
daarover niet ongerust behoeft te maken.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer van der Eist wordt in stem
ming gebracht en aangenomen met 19 tegen 7 stemmen.
Vóór stemmen de heerenBoot, van der Eist, Reimeringer,
de Boer, Botermans, Timp, Wilmer, J. P. Mulder, Fokker,
van Romburgh, Knappert, Huurman, Briët, Aalberse, Fabius,
Hoogenboom, Sijtsma, van Tol en Jaeger.
Tegen stemmen de heeren: van der Lip, van der Pot, van
Gruting, Zwiers, Pera, Bots en van Hamel.
Artikel II, aldus gewijzigd en geamendeerd, wordt daarop
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Artikel III wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming aangenomen.
De geheele verordening wordt vervolgens zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
XXV. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke
directe belasting, dienst 1917.
(Zie Ing. St. No. 18).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
De Voorzitter. Mijne Heeren. Alvorens tot de rondvraag
over te gaan, heb'ik U eene mededeeling te doen. Ik heb
ontvangen een schrijven van den heer Fischer, dat luidt
als volgt:
- j
Leiden, 17 Januari 1918.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Mijne Heeren.
In verband met mijn gezondheidstoestand zie ik mij ge
noodzaakt bij dezen mijn ontslag te nemen als Wethouder
dezer Gemeente.
Gaarne geef ik U de verzekering, dat ik de aangename
medewerking, die ik van U bij de behartiging der Gemeente
belangen mocht ondervinden, in dankbare herinnering zal
bewaren.
Met de meeste hoogachting
Uw medelid,
Fischer.
Mijne heeren. Het zal U bij het hooren van den inhoud
van dezen brief zeker gaan als met mij het geval is, dat U
vervuld zijt met een gevoel van leedwezen, van groot leed
wezen, dat de heer Fischer niet langer lid zal zijn van het
College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente
Leiden, vooral om de oorzaak, die hem tot aftreden noopt.
De heer Fischer is hier ruim 5 jaar Wethouder geweest
en hij heeft eene moeielijke taak gehad. Die taak was voor
hem des te moeielijker, omdat hij een voortreffelijk Wet-
Wethouder van Fabricage was. Zijn werk heeft hij vervuld