DONDERDAG 17 JANUARI 1918. 11 Wanneer men boven op een gebouw in het geheel niet met vuur mag komen, is er ook weinig kans, dat 1| uur, nadat de werklieden het gebouw verlaten hebben, er nog vonken 7,uilen zijn, die brand verwekken. Er is toch onwederspreke- lijk steeds een causaal verband tusschen het aantasten van houtwerk door vonken en de aanwezigheid vóór dat oogenblik, van vuur. Wanneer het vuur er niet is, kan er moeilijk brand plaats grijpen. Men kan nu wel de bepalingen tot voorkoming van brand nog strenger maken, door bijv. te eischen hetgeen de heer Pera ons voorstelt, dat er een poosje, nadat het werk heeft plaats gehad, nog een zeker toezicht zal worden gehouden, maar dan zou ik daar tegenover willen stellen, dat men niet moet eischen, wat niet is na te leven. Bij het opstellen van deze bepalingen hebben wij ons afgevraagd, in hoeverre wij de strenge bepalingen, die zijn voorgesteld ter voorkoming van brandgevaar, konden stellen in verband met de eischen van de praktijk. Nu komt het mij voor, dat wij de noodzake lijke grens in dezen overschrijden, wanneer wij ingaan op hetgeen de heer Pera ons vraagt. Het wil mij dus voorkomen, dat met de bepalingen, zooals wij die hebben voorgesteld, ruim kan worden volstaan en dat deze in alle opzichten den toets van voorzichtigheid kunnen doorstaan De heer Pera. M. d. Y. Wanneer uitgemaakt is, dat bij het werk absoluut geen vuur mag worden gebruikt, ben ik het met het gesprokene 'door den heer van der Pot volkomen eens. Maar het ingekomen stuk zelf geeft mij aanleiding om de mogelijkheid aan te nemen, dat er bij gelegenheid wel vuur bij het werk zal worden gebruikt. Daar wordt de nadruk er op gelegd, dat er uitzonderingenzullen voorkomen. Nu heb ik mij die uitzonderingen zoodanig gedacht, dat ertoch bij het werk van vuur zal mogen worden gebruik gemaakt. Maar wanneer het juist is, dat er bij het werk geen vuur zal komen, dan ben ik het eens met den heer van der Pot. De heer van der Pot. Waarschijnlijk doelt de heer Pera nu op het geval van dispensatie, genoemd in art. 5A. In dat geval kan ik wijzen op de voorwaarden, die dat artikel voor het verleenen van die dispensatie uitdrukkelijk opsomt. Onder die voorwaarden lees ik o. m. bij sub d»de vuurpot moet geplaatst worden in een van onderen goed gesloten metalen bak." Die voorwaarden zijn hier echter niet limitatief opge somd, zooals men uit de redactie van het eerste lid van artikel 5A kan concludeeren. Dat lid is aldus geformuleerd: slndien de in artikel 5 omschreven werkwijze niet uitvoerbaar is, wegens de hoogte of den toestand van de gebouwen, zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd, ontheffing te verleenen van het verbod om den vuurpot elders dan in de openlucht op den beganen grond buiten het gebouw te gebruiken, mits met inachtneming der door hen als veiligheidsmaatregelen voor te schrijven voorwaarden, waaronder moet voorkomen, datenz." De voorwaarden kunnen dus wanneer zulks wenschelijk is, nog worden uitgebreid. In dit artikel worden alleen opgesomd dé voorwaarden, die gesteld moeten worden. Zelfs de voorwaarde, die de heer Pera zooeven heeft aange duid, zou nog bij dispensatie aan de vereischten kunnen worden toegevoegd. Dat is dan echter een quaestie van uit voering, niet een regel, die in de verordening zelf behoeft te worden vastgelegd. De Voorzitter. Ten overvloede wil ik nog even wijzen op hetgeen artikel 5 A onder a vermeldt, namelijk: »de werk zaamheden geschieden onder voortdurend toezicht van een daartoe door hen Burgemeester en Wethouders aange wezen deskundige." Wanneer Burgemeester en Wethouders dus dispensatie verleenen, geschieden en dit is hier ver plicht de werkzaamheden onder het voortdurend toezicht van een door Burgemeester en Wethouders aangewezen des kundige. De heer Pera. Ik zou wenschen, dat in dit geval het toezicht zich zou uitstrekken ook eenigen tijd, wadatde werkzaamheden zijn verricht. De Voorzitter. Een zoodanige voorwaarde kunnen Burge meester en Wethouders eventueel altijd nog stellen. Daarin zijn zij volkomen vrij, maar eene dergelijke bepaling kan men hier niet zoo dadelijk aan dit artikel vasthechten. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Artikel I wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem ming aangenomen. Beraadslaging over artikel II, luidende: Achter artikel 5 worden ingevoegd twee nieuwe artikelen, luidende: Artikel 5A. Indien de in artikel 5 omschreven werkwijze niet uitvoer baar is, wegens de hoogte of den toestand van de gebouwen, zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd, ontheffing te ver leenen van het verbod om den vuurpot elders dan in de open lucht op den beganen grond buiten het gebouw te ge bruiken, mits met inachtneming der door hen als veilig heidsmaatregelen voor te schrijven voorwaarden, waaronder moet voorkomen, dat a. de werkzaamheden geschieden onder voortdurend toezicht van een daartoe door hen aangewezen deskundige; b. geen soldeerwerkzaamheden geschieden bij harden wind; c. nabij de plaatsen waar de bouten verwarmd worden, twee met water gevulde emmers, elk van ten minste 10 Liter inhoud, en tijdens de uitvoering van mastikweik steeds eene hoeveelheid van ten minste 50 Liter zand en een zand- schop aanwezig zijn; d. de vuurpot geplaatst worde in een van onderen goed gesloten metalen bak; e. voor het begin der werkzaamheden aan den Comman dant van de Brandweer kennis worde gegeven van het tijd stip, waarop de werkzaamheden iederen dag zullen aanvan gen, en met de werkzaamheden niet worde begonnen, alvorens diens schriftelijke verklaring kan worden getoond, dat deze kennisgeving is-geschied; f. aan den Commandant van de Brandweer of den door dezen aangewezen vertegenwoordiger te allen tijde toegang tot het werk worde verschaft. Van het verbod iii artikel 5 eerste lid onder d. omschreven kan door Burgemeester en Wethouders in onvermijdelijke ge vallen outheffing worden verleend onder door hen te stellen voorwaarden. Handelen zonder inachtneming van, of in strijd met de bij de ontheffing gestelde voorwaarden wordt gelijk gesteld met handelen zonder ontheffing. Artikel 5B. Onverminderd het bepaalde in artikel 5 is het verboden ten behoeve van werkzaamheden aan of in de in het derde lid yan dit artikel aangewezen gebouwen soldeerwerk te ver richten of verflagen af te branden anders dan in het bijzijn van een door Burgemeester en Wethouders aangewezen des kundige. Dit verbod is niet van toepassing op spoedeischende sol deerwerkzaamheden in de in het derde lid van dit artikel genoemde gebouwen ten behoeve van herstellingen aan de leidingen van water, gas en electriciteit. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde gebouwen zijn -de navolgende gebouwen en hunne onmiddellijke belen dingen a. de Pieterskerk. b. de Hooglandsche kerk. c. de Marekerk. d. de Lodewijkskapel (vroeger Saaihal). e. de Academie (vroeger kapel der Witte Nonnen). f. het Raadhuis. g. het Gemeenelandshuis van Rijnland. h. de Lakenhal. i. de Stadstimmerwerf. j. de Waag. k. GraveDstein. I. het voormalige Pesthuis. to. de toren Oostenrijck. n. de Morschpoort. o. de Zijlpoort. p. de Latijnsche school. q. de kapel van het Sint Annahofje aan de Hooigracht. r. het Broekhovenhof. s. Meermansburg. t. het H. Geest of Arme Wees- en Kinderhuis. u. de molen »de Valk"., v. het Gemeente-archief. w. de Universiteitsbibliotheek. x. de Bibliotheca Thysiana. y. het kantoor der hypotheken en van het kadaster. z. het Rijksmuseum van Oudheden en het bijgebouw aan de Papengracht. aa. de gebouwen van het Rijks Ethnographisch museum. bb. het Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie. cc. de Sterrenwacht. dd de Hartebrugskerk. ee. de kerk der Oud-Bisschoppelijke Clerezy aan de Hooi gracht. De Voorzitter. Hierbij komt in behandeling het amende ment van den heer van der Eist, luidende: »in artikel 5B Brandverordening te lezen in u in plaats van den molen sDe Valk": de molens BÜe Valk" en »De Stier".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 11