18
en ook in dat der Commissie van Financiën reeds opgesomd.
Ook ons komt het voor, dat onderlinge naijver en ontevre
denheid er het gevolg van zal zijn, terwijl bovendien naar
onze meening, afgezien van alle verdere bezwarep, eerst dan
van invoering sprake zou kunnen zijn, indien de kindertoe
slag algemeen, d. w. z. zoowel in publieken als in particulieren
dienst, in den regel werd toegekend.
Tengevolge van de door ons College in de voorstellen der
commissie »ad hoe" voorgestelde wijzigingen zullen de kosten,
die door de commissie voor het eerste jaar op f 99,600.
werden geraamd, met 20.000 stijgen. Het grootste ge
deelte van dit bedrag, n.l. f 15.000, houdt verband met
de in staat A voorgestelde hoogere wedden der werklie
den en het vervroegen hunner periodieke verhoogingen.
Op grond van al het bovenstaande en onder verwijzing
naar de ter visie liggende rapporten geven wij U alsnu in
overweging:
a. de leden en den secretaris der ingevolge raadsbesluit
van 6 April 1916 ingestelde commissie tot onderzoek van de
salarissen en loonen der verschillende ambtenaren, beambten
en werklieden in dienst der gemeente Leiden dank te zeggen
voor het uitvoerig en gedocumenteerd rapport, dat door de
commissie is uitgebracht;
b. vast te stellen de navolgende verordening met dé bij
die verordening behoorende staten A, B, C~en D.
VERORDENING betreffende de wedden van ambtenaren in
dienst der gemeente Leiden.
Art. 1.
Onder ambtenaren worden in deze verordening verstaan
alle personen in vasten dienst der gemeente (gemeentelijke
bedrijven en instellingen inbegrepen), over wier werktijd de
gemeente volledig kan beschikken en wier wedde in artikel
2 is geregeld.
Art. 2.
De wedden en de periodieke verhoogingen van de ambte
naren zijn vastgesteld in de bij deze verordening behoorende
staten A, B, C en D.
Art. 3.
De uitbetaling der wedden, welke per week zijn vastgesteld,
geschiedt per week.
De uitbetaling der ovërige wedden geschiedt in maande-
lijksche of driemaandelijksche termijnen naar keuze van den
betrokkene.
Art. 4.
Indien aan eenige betrekking, met het oog op de belangen
van den dienst, is verbonden genot van vrij wonen, vuur,
licht, voeding, kleeding of eenige andere vergoeding, of van
eenige van deze vergoedingen te zamen, geschiedt de waar
deering hiervan door Burgemeester en Wethouders.
Het verschil tusschen de wedde en het bedrag van de in
het eerste lid van dit artikel genoemde waardeering wordt
den betrokkene in geld uitgekeerd.
Art. 5.
Het kleedinggeld van de daarvoor in aanmerking komende
leden van het personeel van de politie en van den markt
en havendienst wordt gestort in een afzonderlijk fonds, dat
volgens nader door Burgemeester en Wethouders te stellen
regelen wordt beheerd.
Art. 6.
De periodieke verhoogingen gaan in op.den dag, waarop
de termijn der verhooging is verstreken. Valt deze dag niet
op den eersten van eene maand, dan gaat de verhooging in
op den eersten dag van de volgende maand.
Wanneer een vaste dienst onmiddellijk volgt op een tijde-
lijken dienst in dezelfde betrekking, worden voor de toepas
sing der periodieke verhoogingen de jaren van den tijdelijken
dienst beschouwd als te zijn doorgebracht in vasten dienst.
Het tweede lid van dit artikel vindt ten aanzien van de
leden van het personeel van de politie geen toepassing.
v Art. 7.
De Raad kan bij eerste aanstelling, alsmede bij bevordering,
een ambtenaar dadelijk in het genot stellen van één of meer
periodieke verhoogingen.
Tevens kan de Raad voor een door hem aangestelden amb
tenaar den vervaltijd eener periodieke verhooging bespoedigen.
Dezelfde bevoegdheden komen toe aan Burgemeester en
Wethouders, wanneer de aanstelling door dezen geschiedt.
Bij toepassing van dit artikel begint de termijn der volgende
verhooging te loopen van den datum af, waarop de vervroegde
verhooging is ingegaan, tenzij door den Raad, respectievelijk
Burgemeester en Wethouders, bij hare toekenning anders
wordt bepaald.
Het eerste lid van artikel 6 is ten deze van toepassing.
Van elk besluit, door Burgemeester en Wethouders krach
tens de hun bij het 3e lid van dit artikel verleende bevoegd
heid genomen, wordt aan den Raad kennis gegeven.
Art. 8.
Bij aanstelling of bevordering wordt aan den ambtenaar de
aan zijn betrekking verbonden aanvaugswedde toegekend,
behoudens het bepaalde bij artikel 7.
Indien de wedde van een ambtenaar, die is-bevorderd, reeds
te voren hooger was dan de aanvangswedde van de groep
of den rang, waartoe hij werd bevorderd, wordt hij dadelijk in
het genot gesteld van zooveel periodieke verhoogingen als
noodig zijn, om zijn wedde ten minste gelijk te doen zijn
aan die, welke hij tevoren genoot. Het eerste lid van artikel 6,
alsmede artikel 7, blijven ten deze van toepassing.
Art. 9.
Aan- ambtenaren, die in het bezit zijn van een diploma,
kan boven de wedde een toelage worden verleend.
Burgemeester en Wethouders bepalen voor welke diploma's
een zoodanige toelage wordt genoten, en stellen voor elk
diploma het bedrag der toelage vast, in verband met de groep
of den rang, waarin het diploma aanspraak op een toelage
zal geven.
Het gezamenlijk bedrag der toelagen voor diploma's kan
voor een werkman, agent, hoofdagent, brugwachter of haven
rechercheur niet meer bedragen dan f 1.per week; voor
een der overige ambtenaren niet meer dan ƒ150.per jaar.
Art. 10 {oud.li).
De wedde van personen, in dienst der gemeente (gemeen
telijke bedrijven en instellingen inbegrepen) over wier werk
tijd de gemeente volledig kan beschikken, doch die slechts
van een tijdelijke aanstelling zijn voorzien, wordt bepaald
door Burgemeester en Wethouders op een bedrag, dat niet
hooger is dan de maximumwedde van de ambtenaren, die in
dezelfde betrekking werkzaam zijn, en niet lager is dan 4/5
gedeelte van de aanvangswedde.
Van de artikelen dezer verordening zijn alleen de artikelen
3, 4, 5 en 9 ten deze toepasselijk.
Art. 11 {oud 1"2).
De bevoegdheid in artikel 7, lid 3 en 4; artikel 8, lid 2;
artikel 9, lid 2; artikel 10, lid 1 en artikel 13, lid 1 en 2
toegekend aan Burgemeester en Wethouders, berust, voor
zoover betreft de politie, bij den Burgemeester, op wien even
eens de verplichting rust genoemd in artikel 7, lid 6.
Art. 12 {oud 13).
Ten minste eenmaal in de vijf jaren wordt door een daar
toe te benoemen Raadscommissie overwogen, of, en zoo ja,
in hoeverre, termen aanwezig zijn tot herziening dezer ver
ordening.
Art. 13 {oud 14).
Ter uitvoering dezer verordening wordt ieder ambtenaar
door Burgemeester en Wethouders ingedeeld in een der groepen
aangegeven in de staten A, B, C en D, en behoudens het
bepaalde in het tweede en in het laatste lid van dit artikel
gesteld op de aanvangswedde.
Bij het toekennen van de periodieke verhoogingen inge
volge deze verordening worden de op 1 October 1917 in
dienst zijnde ambtenaren geacht hetzelfde aantal dienstjaren
te hebben als waarnaar volgens de thans bestaande regeling
hun wedde is berekend, of bij gebreke daarvan door Burge
meester en Wethouders zal worden bepaald. Het eerste lid
van artikel 6 is ten deze van toepassing.
De toepassing dezer verordening leidt' niet tot verminde
ring van de wedde met inbegrip van emolumenten, welke
men genoot bij hare in werking treding.
Art. 14 {oud 15).
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
op 1 October 1917, behalve ten aanzien van artikel 9, het
welk in werking treedt op een nader door Burgemeester en
Wethouders te bepalen daturn.
Voor de waardeering van diploma's blijven de bestaande
regelen gelden, totdat daarin krachtens artikel 9 is voorzien.
Overigens worden alle voor de in artikel 1 en 10 genoemde
personen bestaande salarisregelingen geaebt op 1 October
1917 te zijn vervallen.