DONDERDAG 29 NOVEMBER 1917. 297 vereeniging) niet op eene lijn mag worden gesteld met de pas opgerichte. Dat wil met andere woorden dus zeggen, dat de pas opgerichte inrichting beter is dan de bestaande. De heer Pera heelt dus van zijn partijgenoot en medetegen stander van de subsidie kunnen hooren, dat deze school wel zeer goed moet zijn. Mijnheer de Voorzitter. Ik geloof dus, dat wij goed doen met de gevraagde subsidie toe te staan. Alleen vind ik het jammer, dat wij hier nu weder met een particuliere school hebben te doen en dat het Gemeentebestuur het vakonderwijs in Leiden niet behoorlijk aanpakt, anders zouden wij van al die subsidies voor dergelijke inrichtingen van gemeentewege verschoond kunnen blijven. Maar waar eenmaal Burgemeester en Wethouders ten opzichte Van het vakonderwijs voor vrouwen steeds hebben stilgezeten en riu particulieren de zaak flink hebben aangepakt, moeten wij die partuculieren met de gevraagde subsidie steunen. Men moet bovendien niet ver geten, dat wanneer op deze subsidie wordt beknibbeld het bestuur der school dadelijk in confl'ct komt met zijn geheele begrooting, want dan geven het Rijk en de Provincie ook evenredig minder en zal men de zaak niet behoorlijk kunnen opzetten, zooals het Bestuur van de school dat noodig acht. De heer van der Pot M d. V. Na al hetgeen omtrent deze aangelegenheid is gezegd, wil ik nog slechts eene op merking in het midden brengen ter overwegrog van degenen, die tegen het verleenen van subsidie hebben gepleit. Dat is het volgende. Laat men uit de Leidsche geschiedenis van de laatste 30, 40 of hoeveel jaren men wil eens één tweede voorbeeld noemen, waarbij een zaak van algemeen belang zóó flink en krachtig is opgezet als deze school, en met zóó bewonderenswaardige voortvarendheid tot, een goed einde is gebracht. De oprichtingsvergadering is gehouden in April j.l. en in September daaropvolgende is er niet alleen een Bestuur en Statuten, maar staat de school er, is het personeel aan gesteld en geniet er een groot aantal leerlingen al reeds van het onderwijs. Mijnheer de Voorzitter. Het komt mij voor, dat de Raad goed zal doen zijn waardeering voor een dergelijk krachtig optreden te toonen, ook in klinkenden munt. Er wordt hier dikwijls geklaagd over gebrek aan publ'C spirit in Leiden. Er wordt gezegd, dat het particulier initia tief zoo weinig doet, en alles maar van de gemeenschap ver wacht. Hier hebben wij nu echter het particulier initiatief op zijn best. Niet alleen hebben een aantal dames, vooral degenen die dit verzoek teekenden, zich met groote voortvarendheid voor de zaak gespannen, maar daarnaast hebben tal van particulieren door gr oote giften van hunne belangstelling doen blijken, is het gebouw op billijke voorwaarden afgestaan, enz Zal nu de Raad den domper erop zetten en daardoor ook de subsidie van het Rijk en de Provincie in zeer groot gevaar brengen? Ik hoop Mijnheer de Voorzitter het tegendeel. De heer Botermans. M. d. V. Toen ik Zaterdag de stukken thuis ontving, kon ik mij niet zoo dadelijk aansluiten bi] den gedachtegang van de meerderheid in het College van Burge meester en Wethouders. Maar ik heb dezer dagen de over tuiging gekregen, dat die school voor Leiden wel noodzakelijk is. Ik ben nog al eens werkzaam bij het Steuncomité hier ter stede. Deze week hebben zich verschillende meisjes aan gemeld, die zonder arbeid zijn omdat de fabrieken, waaraan zij werkzaam waren, hen wegens gebrek aan blik en ander materiaal moesten ontslaan. De dames die ook bij het Steun comité werkzaam zijn, vroegen aan deze meisjes of zij konden breien, kostuumnaaien en andere dergelijke bezigheden, maar zij wisten nergens iets van af. Dat is dus een bewijs, dat een opleidingsschool, zooals die op het oogenblik aan de orde is, hoog noodzakelijk i«. Ik sluit mij om die redenen aan bij de meening van de meerderheid van het College van Burgemees ter en Wethouders om de gevraagde subsidie toe te staan. De heer Pera. M. d. V. Niemand behoeft mij te leeren wat de oprichting van een school kost. Misschien heb ik daarom trent minstens evenveel ondervinding als een van de heeren. Het bestaan van een school hangt echter niet af van de hoegrootheid der oprichtingskostendie kunnen nog wel bij elkaar worden gebracht, maar de groote quaestie is het onderhoud. Om ieder jaar voor het voortbestaan van zoo'n inrichting het benoodigde geld bij elkaar te krijgen, dat is het, waar het op aankomt, en wat in menig opzicht moeite kost, als men niet geheel op de overheid zal steunen, en enkel administratief zal werkzaam zijn. En dan maakt het een zeer groot verschil wanneer uit deftige kringen eene contributie wordt toegezegd van f 500. terwijl uit een eenvoudige omgeving een bedrag van f 1580 wordt gegeven. Nu mag men zeggen, wat men wil, maar dat verschil is al te groot om daarmede geene rekening te houden. De heer Fokker verwijt de gemeente dat zij het vakonderwijs niet zeltL heeft ter hand genomen. In bijna geen enkele gemeente is dit evenwel het geval. Overal is het vakonderwijs eene zaak van het particulier initiatief. De heer Botermans. Maar dat is glad verkeerd. De heer Pera. Van particuliere zijde heeft men langzamer hand behoefte aan dergelijke inrichtingen gevoeld en is daar om aan het werk gegaan. Het komt juist aan op het initiatief van de burgerij en op den ernst, waarmede de belangen van de school worden behartigd. Het is rnet genoeg, dat wij weten, welke docenten er b.v. de hoofdacte hebben, maar, welk gebruik er door de leerlingen van het vakonderwijs wordt gemaakt. Wanneer men door het geven van een belang rijke jaarlijksche ondersteuning toont, dat er behoefte aan een dergelijke school bestaat, en men begeert zulk een inrichting te bezitten, dan is dit voor de overheid een ge gronde reden om steun te verleenen. Ik acht het evenwel gevaarlijk om op dit verzoek in te gaan, waar wij van het gebruik dat van deze school zal worden gemaakt, niets kunnen afweten, omdat zij nog geen verleden heeft. Men moet afwachten, hoe het met deze school zal gaan. Wanneer men uitgaat van het standpunt dat door Burge meester en Wethouders wordt ingenomen, dat deze school moet blijven voortbestaan, dan zal het tekort telkens van gemeentewege moeten worden aangezuiverd. Wanneer men een lager bedrag had verzocht, dan zou ik er nog wel voor te vinden zijn, maar ik acht het niet geoorloofd een zoo groot bedrag voor deze veieeniging te voteeren, onder de ge geven omstandigheden. De heer A. Mulder. M. d. V. Ik kan mij niet vereenigen met het voorstel van de meerderheid van Burgemeester en Wethouders. Het schijnt in den tegenwoordigen tijd tot de onmogelijkheden te behooren, dat de dochters in de huisgezinnen worden klaar gemaakt voor het verdere leven. Ik kan mij voorstellen, dat dit het geval is in arbeidersgezinnen, waar aan de moeders tijd en geld ontbreekt, om hare dochters te geven, wat zij voor haar verder leven aan bekwaamheden noodig hebben. Dat van eene dergelijke school gebruik wordt gemaakt door dochters van de meer gegoeden, komt mij voor te zijn een teeken des tijds. Ik weet het wel, men kan zoo'n teeken betreuren, maar er niets aan veranderen. Ik ga evenwel geheel mede, met wat in het praeadvies wordt gezegd: waarom moest deze school nu juist in dezen tijd tot stand komen? Waarom kan dat nu nog niet wat wachten? De heer J. P. Mulder heeft zoo terecht opgemerkt, dat er in dezen tijd toch nog wel andere zaken zijn, waaraan de gemeente haar geld beter en nuttiger kan besteden. Bovendien zullen de buiten gemeenten ook weder van deze inrichting profiteeren. Het Bestuur heeft wel gezegd, dat het voornemen bestaat om het volgend jaar ook bij de buitengemeenten voor eene bijdrage aan te kloppen, dat is wel aardig, maar dat hangt nog alle maal in de lucht. En wat zal het einde zijn? Dat de ver- eeniging misschien later nog weder om eene hoogere sub sidie komt. En dan vraag ik mij af: waar blijven wij met ons ernstig voornemen, om in het toekennen van subsidies zoo zuinig mogelijk te zijn, in de toekomst alleen een bijdrage te geven in de hoogste noodzakelijkheid, want nu komt in eens een nieuwe school met een aanvrage voor een dergelijk hoog bedrag. Ik geloof dus, Mijnheer de Voorzitter, dat de Raad, gelet op den huidigen financiëelen toes'and der gemeente, niet mag overgaan een dergelijke aangelegenheid met zulk een hoog bedrag te steunen. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wensch na hetgeen de heeren Briët, Fokker en van der Pot ook nog aan de tegenstanders van de subsidieregeling hebben tegemoet gevoerd, niet op alles in te gaan. Wat betreft de stand, waaruit de leerlingen die de school bezoeken komen, geloof ik, dat er bij den heer A. Mulder een misverstand heerscht. Hij heeft den indruk gekregen, dat aldaar uitsluitend meisjes uit den gegoeden burgerstand zullen worden opgeleid. Volgens de heer Mulder moesten de ouders van die meisjes hun kinderen dan maar zelf opleiden. Wanneer dat het geval was, zou ik het met hem eens zijn, maar de heer Mulder vergist zich daarin. Het zijn ook wel kinderen uit den kleinen burger- en arbeidersstand, die daar ontvangen een opleiding, die zal strekken voor hun eigen welzijn. In dit opzicht zal de school dus ook nuttig kunnen zijn. Ik heb gisteren nog een onderzoek hiernaar ingesteld en mij is verzekerd wat niet in de stukken staat vermeld dat zelfs fabrieksmeisjes ook van de school kunnen profiteeren, doordat zij er kookles ontvangen. Dit wilde ik even in het midden brengen, om te voorkomen dat de woorden van den heer Mulder een indruk bij den Raad zouden teweeg brengen,'die met de werkelijkheid niet overeenkomt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 5