DONDERDAG 29 NOVEMBER 1917. 295 heeft ontvangen, doch niet voor zij door een jaren lang zelfstandig bestaan had b -wezen, dat er aan dit onderwijs behoefte bestond; terwijl de eerste vereeniging, die thans een verzoek daartoe heeft ingediend, direct na de opening der school, bijna geheel gebaseerd is op de zoo pas genoemde subsidies. Zulk een basis noem ik ongezond. De tweede vereeniging ik verzoek O, Mijnheer de Voor zitter, vergunning om eerie kleine vergelijking te mogen maken, om hierdoor mijn bezwaar tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders duidelijker te doen uitkomen heeft op school meer kinderen dan de eerste er thans nog bezit. De tweede vereeniging nu vraagt eene toelage van 1050. terwijl door de eerste gevraagd wordt een bedrag van/2800 Nu is mijne vraag deze: Is het wel geoorloofd aan eene nieuwe vereeniging, waarvan men niet weet, wat zij zal presteeren, eeri dergelijk groot bedrag als subsidie toe te kennen? De tweede vereeniging is er eene, die eenige jaren alle kosten zelve heeft gedragen, wat werkelijk van groote beteekenis mag worden geacht. Onder de verschillende opgaven nu kunnen wij lezen, dat de Zitavereeniging De Voorzitter. U loopt vooruit op het volgende punt der agenda. De heer Perauit particuliere bijdragen heeft samen gebracht de som van 1550.terwijl deze vereeniging voor den dag komt met eene particuliere bijdrage van slechts 500.-. Mijnheer de Voorzitter. Het bedrag van de subsidie is zoo verbazend hoog, dat men moet vragen wat is dat toch eigenlijk voor eene Vereeniging en wat voor kracht zit'er in? Wat voor onderwijs wordt er gegeven, dat deze Vereeniging ge noegzaam waard is het vertrouwen van de gemeente, die daarvoor in eens zoo'n groot bedrag zou moeten uitgeven. Ook hangt het succes van een dergelijke vakschool voor een groot gedeelte af van de belangstelling, die de burgerij voor een dergelijke instelling toont en die belangstelling moet vooral blijken uit de bijdragen, die worden gegeven. De ervaring, die vooral ook de Provinciale Staten op dit terrein hebben opge daan, heeft dit ruimschoots geleerd. Wanneer het Bestuur ijverig werkt om financiëelen steun voor eene dergelijke in richting te krijgen en de waarde van een dergelijke school meer duidelijk wordt gemaakt voor de ingezetenen, dan zal haar bestaan meer belangstelling genieten in het algemeen, en zal er ook met meer animo van het ouderwijs gebruik worden gemaakt. Een en ander is zeker ten zeerste ook in het belang van de gemeente. Waar al die zaken hier op het oogenblik nog geheel in het duister liggen, rijst, mijns inziens, met reden de vraag: is het bestaan van deze school wel noodzakelijk? Zijn er redenen te vinden die motiveeren, dat nu reeds begonnen wordt die Vereeniging met een dergelijk hoog bedrag te steunen Wanneer men was gekomen zooals dat gewoon lijk het geval is met een meer bescheiden aanvrage, dan zou ik de eerste geweest zijn om te zeggen: laat ons tot steun van een dergelijke inrichting overgaan. Maar ik geloof, dat het niet geoorloofd is, dat thans reeds zulk een hoog bedrag voor het onderhoud van die school door de gemeente wordt toegezegd. Van de scholieren van die school is ons niets bekend. Van de andere school weten wij, dat het zijn werkmanskinderen. Juist wanneer de arbeiderskinderen in de gelegenheid worden gesteld om onderwijs te ontvangen in de verschillende vakken, waardoor de vrouw wordt gevormd, meen ik dat er dan voor den Raad reden is een dergelijke inrichting te steunen. Trouwens het volgende punt van de agenda betreft een school, die reeds zoovele jaren bestaat, maar ten opzichte van hetgeen deze nieuwe inrichting aan de gemeente vraagt, kan ik niet anders zeggen dan dat ik een dergelijke vraag aan het gemeente bestuur in dit geval brutaal noem. Mijnheer de Voorzitter. Ik meen dat het niet aangaat het verzoek van de Vereeniging in te willigen en ik zal daar dan ook tegen moeten stemmen. De heer J. P. Mulder. M. d. V. Tegenover deze subsidie aanvrage wilde ik ook gaarne mijn stem motiveeren. Ik kan U zeggen, dat ik mij schaar aan de zijde vari de minderheid in het college van Burgemeester en Wethouders. Ik doe dit niet dan na ernstige overwegingen. Hoe gaarne ik ook gezien heb dat eene school is opgericht, toch spijt het mij dat nu juist in deze tijden om subsidie gevraagd wordt en nogal geen kleine subsidie ook, te meer daar men in deze stad toch een vakschool had, al mag die niet op één lijn gesteld worden met de nu pas opgerichte. Doch wil het mij voorkomen, dat deze dan wel tijdelijk had kunnen voorzien in de behoefte die men nu gevoelt aan de pas opgerichte. Warit deze school is ook toegankelijk voor alle gezindten. En deze heeft blijk gegeven van levensvatbaarheid en heeft- zich ontwikkeld, hetgeen men nu ook weer kan lezen in het request om de gevraagde subsidie-verhooging en dat vind ik bil lij k. Doch wat is het geval met de nieuwe school. Pas is deze opgericht of men klopt aan bij Rijk, Provincie en Gemeente. Men weet niet of de school levensvatbaarheid heeft, men steekt van wal en denkt dat straks deze 3 instellingen wel zullen bijspringen, zooals terecht in het praeadvies van Burgemeester en Wet houders wordt gezegd. Hierbij komt bovendien nog, Mijnheer de Voorzitter, dat ik steeds hier heb hooren verkondigen, wanneer bij den Raad een subsidie-aanvraag inkomt, dat men in de eerste plaats vraagt: wat doet de Vereeniging zelf; in de tweede plaats: is gebleken dat men zich zelf voldoende heeft ingespannen om het geld bij elkaar te krijgen, en in de derde plaats: blijkt het dat het van voldoende algemeen belang is? Me dunkt, men kan deze vragen mijns inziens niet voldoende beantwoorden, omdat deze vakschool nog te kort bestaat. Waar dit zoo is, Mijnheer de Voorzitter, kan ik geen vrij heid vinden mijn stem aan zoo'n hooge subsidie te geven. Daarbij wil ik uitdrukkelijk verklaren, dat ik niets tegen deze school heb, of niet gaarne zou zien dat hij in bloei zou toenemen. Ik vind het bestaan zelfs nuttig en noodig, maar men had verstandiger gedaan nog wat te wachten en gunstiger tijden at te wachten, 't Is nu een tijd dat er zoo ontzettend veel geld noodig is op ander terrein. Zoo ont zettend veel wordt van de burgers gevraagd om in de nooden van deze tijden te voorzien, en bij den dag wordt het leven duurder voor de menschen, zoodat ik geen vrijmoedigheid kan vinden om voor deze hooge subsidie te stemmen. Had men niet zoo hoog gemikt en zijn subsidie aanvrage veel lager gesteld, welnu dan zou ik er misschien voor te vinden zijn geweest, maar nu in geen geval. Is het volgend jaar de tijd gunstiger, dan wil ik het gaarne opnieuw overwegen, maar nu acht ik mij niet verantwoord er voor te stemmen. De heer Jaeger. M. d. V. Ik heb met buitengewone inge nomenheid het praeadvies van de meerderheid van Burge meester en Wethouders begroet. Volgens mijn idee ik ga geheel met de meerderheid van Burgemeester en Wethouders mede wordt door deze vakschool voorzien in eene behoefte, die reeds sinds lang in Leiden is gevoeld. Daarom is mij dit voorstel te sympathieker, omdat deze inrichting niet alleen theoretisch, maar ook prak tisch voor alle gezindten en alle klassen openstaat. Door den heer Pera is opgemerkt, dat het particulier ini tiatief had moeten voorgaan. Het komt mij evenwel voor, dat bij de oprichting der school het particulier initiatief wel heeft getoond, waartoe het in staat is. Voor de oprichting van deze school waren enorme sommen noodig en dat geheele bedrag is bijeengebracht uit giften van particulieren. In de kostenberekening heeft men niet medegerekend de op richtingskosten dezer school, maar is slechts eene opgave gedaan van de onkosten verbonden aan het geven van onder wijs. Het verzoek van het Bestuur van deze vakschool is mij dan ook zeer sympathiek, en ik heb met -vreugde het praeadvies van de meerderheid van Burgemeester en Wet houders begroet. Ik zal er dan ook voor stemmen, terwijl ik mijne mede raadsleden in overweging zou willen geven mijn voorbeeld te volgen, waar met het al of niet geven van deze subsidie een groot gemeentebelang is gemoeid. De heer Sijtsma. M. d. V. Met genoegen heb ik in het praeadvies gelezen, dat Burgemeester en Wethouders niet onsympathiek staan tegenover de oprichting van deze Vakschool. Nu weet ik wel, dat wij in een zeer moeilijken tijd leven. Wanneer evenwel in het praeadvies wordt gezegd, dat de vereeniging nog een „jaartje" had moeten wachten met het aanvragen van subsidie, dan acht ik dit van hun standpunt veel te euphemistisch uitgedrukt. Over een jaar, dat weet ieder, zijn de omstandigheden nog niet normaal geworden. In aansluiting aan het gesprokene van den heer Jaeger zeg ik, dat de dames, die aan de oprichting dezer school den eersten stoot hebben gegeven, zeer terecht hebben ingezien, dat het ijzer gesmeed moet worden, als het heet is. Het oogenbjik om tot de oprichting dezer nuttige school over te gaan achtten zij gekomen, waar er nu juist menschen gevonden werden om een hoog bedrag ten behoeve voor de stichting van eene dergelijke Vakschool te schenken. Nu moeten de heeren Pera en Mulder niet gaan zeggen, dat men slechts 500.uit particuliere bijdragen heeft weten bijeen te brengen, dat is niet waar, aangezien er zoo'n groot bedrag noodig is geweest voor de stichting der school. Ik erken, dat het op het oogenblik voor een gemeente als Leiden moeilijk is nieuwe subsidies te verleenen. Nu moet echter ook in dezen tijd bij de overheid voorzitten,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 3