DONDERDAG 29 NOVEMBER 1917. 305 naar een dispuut tusschen U eri den heer Briët, die aan Burgemeester en Wethouders eenige vragen heeft gesteld. Ik betreur het, dat de heer Briët niet heeft verzócht, op deze vragen in de volgende vergadering een schriftelijk antwoord te mogen ontvangen. Het is wel interessant te hooren, hoe U en de heer Briët over deze dingen denken, maar wij kunnen slechts aanhooren, zonder ons op de hoogte te kunnen stellen van den inhoud en de belangrijkheid der vragen. Daarom zou ik Burgemeester en Wethouders willen vragen, of zij niet bereid zijn deze vragen schriftelijk te beantwoorden. Ik geloof, dat na 372 uur vergaderen dit niet het juiste moment is om met kennis van zaken over deze quaestie te oordeelen. De heer J. P. Mulder. M. d. V. Ik zou eene vraag willen doen naar aanleiding van de verstrekking van gas. Wij hebben van middag veel gehoord over het invoeren van een rabatstelsel. Nu zou ik willen weten, of wij een voorstel tot invoering van een rabatstelsel zullen mogen verwachten, hetzij van Commis sarissen, hetzij van Burgemeester en Wethouders. Of is dit plan geheel van de baan De Voorzitter. Wanneer U eene interpellatie wilt houden, dan moet U Uw vragen schriftelijk indienen en dan kunt U deze toelichten. Burgemeester en Wethouders kunnen maar niet klaar staan om op iedere vraag, die aan hen wordt gedaan, een antwoord te geven. De heer Briët. M. d. V. Ik wil slechts zeggen, dat ik ver wacht, dat Burgemeester en Wethouders in de volgende vergadering een antwoord zullen geven op de vragen door mij gesteld. Ik ben slechts voorloopig ingegaan op wat van de zijde van Burgemeester en Wethouders is opgemerkt, omdat ik meende, dat Burgemeester en Wethouders van plan waren in de volgende vergadering mijne vragen verder te beantwoorden. De heer Fokker. M. d. V. De interpellatie van den heer Briët is nog niet gesloten. Hij hèeft verlof gevraagd eene interpellatie te mogen houden. De Raad heeft de vragen ge hoord en de interpellatie toegestaan, zoodat het op het oogen- blik niet meer is eene quaestie tusschen U en den heer Briët, maar het is thans geworden eene vraag, die door den Raad aan Burgemeester en Wethouders is gedaan. U heeft de vragen voorloopig beantwoord. De zaak is evenwel te ge wichtig, dan dat zij in een paar minuten afgehandeld kan worden, ik zou het daarom op prijs stellen, wanneer Burge meester en Wethouders mondeling of schriftelijk dit laatste zal wellicht te veel werk zijn een gedetailleerd antwoord op de vragen van den heer Briët zouden willen geven. De heer Botermans. M. d. V. Ik vind de vragen van den heer Briët zeer belangrijk en er moeten dan ook, gezien den noodtoestand in Leiden, andere maatregelen worden getroffen om in den nood der bevolking te kunnen voorzien. Die maat regelen kunnen niet uitgaan van het Steuncomité. De gemeente moet het geld geven en daarom ik begrijp de bedoeling van den heer Briët volkomen moet deze regeling uitgaan van Burgemeester en Weihouders. Binnenkort worden er verschillende fabrieken stopgezet. Wanneer de fabriek van Tieleman geen aanvoer krijgt van blik, dan moet zij over 4 wekén gesloten worden. Ér moeten derhalve maatregelen worden genomen om in den nood der bevolking te voorzien en dat moet met den meesten spoed gebeuren. Het Steun comité heeft al genoeg werk. Dagelijks staat de gang vol met wachtenden. Het Steuncomité heeft zich namelijk te bemoeien met de distributie van klompen, sajet en schoenen. Zij heeft dus de handen al vol. Men zal een andere corporatie op moeten richten, die hulp kan verleenen. De heer Fokker. M. d. V. Ik voel veel voor een schrifte lijk antwoord van Burgemeester en Wethouders op de vragen van den heer Briët. Wat de Burgemeester hier nu namens Burgemeester en Wethouders antwoordt, is mijns inziens voor een dergelijke belangrijke zaak niet voldoende. De Voorzitter. Ik meen de verschillende vragen al beant woord te hebben. Ik heb gezegdwat vraag 5 betreft, zijn Burgemeester en Wethouders reeds met het Steuncomité in onderhandeling getreden over het oprichten van een zooge naamde arbeidersreserve. Wat punt 4 betreft, is de Wethouder van Fabricage diligent geweest. Hij heeft met den Directeur van Gemeentewerken nagegaan, of er niet werken kunnen worden uitgevoerd. De voorbereiding van de werkzaamheden tot den aanleg van het Volkspark is daarvan wel het voornaamste gevolg. Wat de drie eerste vragen betreft, heb ik gezegd: Burge meester en Wethouders zijn bereid te .confereeren met het Steuncomité, den Armenraad en het Werkloozenfonds. Dan kan misschien overwogen worden om een centraal lichaam op te richten. Ik meende juist, dat de heer Briët er prijs op stelde nu reeds een antwoord te ontvangen. Maar had ik geweten, dat zijn bedoeling was om een schriftelijk antwoord te ontvangen dan had ik gezegd: geef mij ook een schrifte lijke toelichting. Ik dacht niet. dat de heer Briët op een mondelinge toelichting een schriftelijk antwoord zou ver langen. De heer Briët. M. d. V. Uwe bedoeling is dus, dat er in eene volgende vergadering over deze quaestie niet meer van gedachten zal worden gewisseld Maar daarmede moet de zaak niet worden afgedaan. ÏJ antwoordt, dat U wel eenig overleg hebt gepleegd met het Steuncomité en dat de Armenraad het aangewezen lichaam is. U weet echter, dat de Armen raad op het oogenblik geen Voorzitter heeft, dus U weet, dat dit lichaam moeielijk zal werken. U schuift de zaak dus van U af op een wijze, die ik betreurenswaardig vind. De Voorzitter. Ik heb den Armenraad niet alleen ge noemd De heer Briët. U noemt andere instellingen, maar ook den Armenraad. Daar gaat het hier echter niet om. Ik herhaal, dat de leiding in deze aangelegenheid uit moet gaan van Burgemeester en Wethouders. Burgemeester en Wethouders moeten zich dezen winter voor die taak stellen. Doen zij dat niet, dan laten zij een taak die op hen rust, over aan anderen, die het onvoldoende uitvoeren. Nu begrijp ik niet, waarom Burgemeester en Wethouders deze houding aannemen. De zaak is ernstig genoeg en ik begrijp niet, waarom Burge meester en Wethouders de zaak van zich afschuiven. De Voorzitter. Wij willen de zaak niet van ons afschuiven. U wilt zelf, dat samengewerkt wordt met lichamen, die steun verleenen. Wilt U dan, dat Burgemeester en Wethouders als het ware een tijdelijk bureau oprichten, dan moet U dat duidelijker uitdrukken. Dan lijkt het mij beter, dat U de vragen, geheel gedetailleerd met eene Memorie van Toelichting erbij, indient. De heer Briët. Wanneer mijn vragen niet duidelijk ge noeg zijn, dan ligt dat aan mij of aan Burgemeester en Wethouders, maar ik kan ze niet duidelijker stellen. Ik heb gevraagd Zijn Burgemeester en Wethouders bereid om, indien het overleg met de verschillende instellingen nog niet heeft plaats gehad, ten spoedigste dat overleg te plegen, in het belang van eene behoorlijke steun verleening, in dien zin, dat iemand, die steun noodig heeft, door gebrek aan samenwerking daarvan niet wordt uitgesloten. De bedoeling van die vraag is mij dunkt toch duidelijk. Ik lees er uit, dat er een behoorlijke regeling zal zijn, zoodat iemand, die steun behoeft, niet van het kastje naar den muur wordt gestuurd en ten slotte toch niet wordt geholpen. Daar moeten Burgemeester en Wethouders op toezien. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik geloof dat de heer Briët voor zichzelf wel een voorstelling zal hebben gemaakt van de wijze, waarop dient opgetreden om voorbereid te zijn in de sombere toekomst, die wij in dezen winter tegemoet gaan. Burgemeester en Wethouders hebben bij monde van den Voorzitter zooeven een schema gegeven, hoe zij zich denken de zaak aan te moeten pakken. Blijkbaar is dat den heer Briët niet voldoende. Zou het dan niet beter zijn, dat de heer Briët, inplaats hier enkele vragen te stellen en daar over met den Voorzitter te debatteeren, komt met een om schreven voorstel, hoe hij zich denkt, dat in dezen winter, deze aangelegenheid zal moeten worden geregeld? Wanneer de heer Briët bij mij komt met een voorstel tot onder ling overleg, dan ben ik bereid met hem mede te werken, üp het oogenblik gaat het niet aan van Burgemeester en Wethouders te eischen, dat zij zeggen zullen: zoo en zoo moet de zaak geregeld worden. Wij hebben gehoord, dat Burgemeester en Wethouders liefst willen samen werken met de werkgevers, het Steuncomité en het Werkloozenfonds. Dit is mijns inziens de aangewezen weg. In tijden van werkloosheid mag de zorg voor de werkloozen voor een groot gedeelte neerkomen op de werkgevers, die in goede tijden immers ook van de werk lieden profiteeren. Verder is er toch reeds het Steuncomité dat een beroep kan doen op de gemeente. Het gaat mijns inziens niet aan om op een goeden namiddag tot Burgemeester en Wethouders te komen en om te verlangen dat ze zeggen, hoe deze moeilijke zaak geregeld moet worden. Laat de heer Briët ik herhaal het nog eens aan Burgemeester en Wethouders een schema voorleggen. Wanneer de voorge stelde weg hun goed lijkt, zullen Burgemeester en Wet houders er wel voor te vinden zijn, dien weg in te slaan. En de Raad kan er zijn goedkeuring aan hechten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 13