304
DONDERDAG 29
NOVEMBER 1917.
Ik wil nu eerst vraag 5 behandelen.
Ik heb in onderhandeling met het Steuncomité voorbereid
een zoogenaamde arbeidsreserve en ik heb alle vertrouwen,
dat het Steuncomité mede zal werken. Er zou, evenals dat
in Almelo en Enschede geschiedt, een wachtgeld kunnen
worden betaald en daarvan 57% door de werkgevers, 33%
doorN het Koninklijk Nationaal Steuncomité en 10% door de
gemeente of het Plaatselijk Steuncomité; dat zou in casu
geldelijk hier dus ook weer de gemeente moeten zijn, want
het Steuncomité alhier zal wel andere zaken hebben te
steunen, zoodat zij hiervoor niet veel zal kunnen missen.
Ik kan dus, op die vijfde vraag antwoorden, dat wij in deze
werkelijk diligent zijn.
De eerste vraag acht ik vrij vaag. Wij hebben hier allerlei
instellingen, die zich met Armenzorg bezighouden. Men heeft
bijvoorbeeld de Nederlandsch Hervormde Diaconie, het Roomsch-
Katholiek Parochiaal Armbestuur enz.
In de tweede vraag vraagt de heer Brief, of Burgemeester en
Wethouders al met die instellingen overleg hebben gepleegd.
Maar kunnen de Kerkelijke Besturen of Armbesturen van
hun kant dan ook niet iets doen? Waarvoor hebben wij hier
een Armenraad? Is dat nu voor dien Raad niet een mooie
gelegenheid om ons in deze te adviseeren en plannen voor
te bereiden? Is er dan geld noodig, dan zijn Burgemeester
en Wethouders gaarne bereid hunne medewerking te ver-
leenen om met voorstellen te komen.
Zijn Burgemeester en Wethouders, nu gedwongen om dit
werk op zich te nemen? Ik wil met genoegen met den
Armenraad confereeren, maar men kan toch niet altijd ver
langen, dat Burgemeester en Wethouders van alles het initiatief
nemen en alles zelf in details uitwerken. Burgemeester en
Wethouders kunnen onmogelijk met de Besturen van de ver
schillende instellingen van weldadigheid in overleg treden.
Hoevele instellingen zijn er niet, die zich bezig houden met
de ondersteuning van armen? Met die allen kan men on
mogelijk gaan confereeren, daartoe heeft men een centraal
lichaam noodig. Waarom komt dat lichaam niet met een
voorstel om deze quaestie op deze of gene wijze te regelen?
Men kan toch niet alles van Burgemeester en Wethouders
verwachten! De leus wordt hier al meer en meer: dat moet
het Gemeentebestuur doen. Als het niet gebeurt, is dit geen
bewijs van onwil, maar Burgemeester en Wethouders kunnen
niet alles doenmen moet het werk wat verdeelen.
Gaarne willen Burgemeester en Wethouders over deze zaak
confereeren met het Steuncomité, den Armenraad en het
Werkloozenfonds. Meer kan ik op de derde vraag niet ant
woorden.
Ik geloof hiermede de verschillende vragen van den heer
Briët in het kort beantwoord te hebben.
De heer Briët. M. d. V. In afwachting van een nader
antwoord van Burgemeester en Wethouders wil ik toch nog
iets in het midden brengen. Op mijne vierde vraag, of Burge
meester en Wethouders reeds plannen hebben overwogen op
welke wijze zij meenen, dat in den komenden nood zal kunnen
worden voorzien, heeft U geantwoord, dat het werkloozen
fonds hiervoor zorg draagt.
De Voorzitter. Ik heb ook gesproken over het doen uit
voeren van groote werken voor werkverschaffing.
De heer Briët. Wanneer men ooit geld zal moeten uit
geven, zou het dan niet veel beter zijn, dat men dit geld liet
verwerken? Het geven van geld werkt verslappend. Wanneer
men toch geld uit moet geven, zouden Burgemeester en
Wethouders dan geen plannen kunnen ontwerpen om dit geld
zoo, doelmatig mogelijk te besteden? Het geven van geld
zonder arbeid werkt op dengeen, die het ontvangt, demo-
raliseerend. Ik dank U voor Uw antwoord betreffende de
regeling van het Koninklijk Nationaal Steuncomité. Het
betreft evenwel alleen de katoenfabrieken. U heeft alleen ge
noemd Almelo en Enschedé. Het zou aanbeveling verdienen
deze regeling uit te breiden tot andere industrieën.
Wat de eerste 3 vragen betreft, moet ik zeggen, dat wij
op een verschillend standpunt staan. U zegt, dat deze zaak
uit moet gaan van de instellingen van weldadigheid en het
Steuncomité. Ik voorzie, dat wanneer de regeling wordt
overgelaten, aan deze instellingen, het mis zal loopen en op
wien rust dan de taak, waar de gemeente het geld moet
geven, om zorg te dragen dat alles goed geregeld is? Die
taak rust dan op Burgemeester en Wethouders. Zij mogen
zich aan die taak niet onttrekken, wanneer de instellingen
het niet kunnen doen, omdat hare financiën ontoereikend
zijn
De Voorzitter Dan komen zij bij de gemeente om onder
steuning.
De heer Briët. Dat kan niet. Kerkelijke instellingen van
liefdadigheid mogen geene subsidie van de gemeente aan
nemen. Bovendien zijn voor het grootste gedeelte de menschen
niet van de Diaconie gediend.
Het is een waan, een schijn. Het is dwaas, dat de menschen
hetgeen zij van Diakenen krijgen als minderwaardig beschouwen
en wanneer zij het van het Steuncomité krijgen, het veel
mooier vinden. Maar de toestand is nu eenmaal zoo. Dat
blijkt ook weder uit de adressen, ingezonden over de Cen
trale Keuken. Een bijslag van 5 cent per portie wil men
niet, maar wel is acceptable een prijs van 10 cent vanwege
de gemeente, die er zelf 5 cent op toelegt. Men wil geen
ondersteuning als gift, maar men wil het hebben als een
recht. Met dien toestand hebben wij nu ook rekening te
houden Wanneer de gemeente van den winter geld geeft,
moet zij ook zorgen, dat het goed besteed wordt en moet zij
niet afwachten of langzamerhand de nood zoo groot wordt,
dat er iets moet worden gedaan. Doen Burgemeester en
Wethouders dat niet, willen zij niet probeeren den toestand
van te voren onder oogen te zien, dan rust op hen de ver
antwoordelijkheid. Ik heb gewezen op bezwaren en dat mijns
inziens de organisatie op het oogenblik niet voldoende is. Ik
heb Burgemeester en Wethouders in overweging gegeven
om te trachten eene betere organisatie te krijgen. De Voor
zitter antwoordt mij hierop, dat Burgemeester en Wethouders
volop werk hebben, maar dat mag hiertegen nooit als eén
argument gelden. Wij zullen allemaal wel veel te doen
hebben. Op de Overheid rust. in dezen tijd inderdaad een
zware taak. Dat mag echter geen beletsel zijn om te trachten
in den komenden winter den nood op de beste wijze het
hoofd te bieden. Burgemeester en Wethouders moeten het
dan maar druk hebben. Zij moeten dan maar nog harder
werken. Zij hebben hun ambt eenmaal op zich genomen
en moeten dit zoo goed mogelijk vervullen.
De Voorzitter. De, groote quaestie is hier de uitvoering.
Dat kan een College van 5 personen niet alleen klaarspelen.
Daarvoor hebben wij noodig commissies en instellingen, die
uit mannen en vrouwen bestaan, die zich met dat werk willen
belasten. De heer Briët zegt trouwens:.de menschen willen
den steun niet ontvangen van de Diaconie en hij wil, dat wij
met die instellingen in overleg treden; maar dat daargelaten,
men zal begrijpen, dat Burgemeester en Wethouders alles niet
alleen kunnen doen. Wij moeten daarin den vrijwilligen steun
hebben van allerlei personen.
Er zijn twee soorten van menschen, die in nood verkeeren.
Dat zijn in de eerste plaats de armen, die gewoonlijk onder
steuning ontvangen van instellingen van weldadigheid; der
gelijke gevallen treft men in normale tijden ook aan. Maar nu
heeft men in de tweede plaats menschen die in gewone tijden
in eigen onderhoud kunnen voorzien en die nu niet om steun
bij de instellingen van weldadigheid willen aankloppen; die
zullen door het Steuncomité moeten worden geholpen.
De heer Briët. Is U overtuigd, dat al de personen, die bij
het Steuncomité komen, zullen worden geholpen?
De Voorzitter. Nu doet U een concrete vraag. U bedoelt
te vragen, of wij met het Steuncomité in onderhandeling zijn
getreden
De heer Briët. Naar mijne meening ligt het indien te
voorzien is, dat de zaak niet behoorlijk zal marcheeren op
den weg van Burgemeestér en Wethouders om stappen te
doen om te komen tot eene behoorlijke organisatie. Ik geef
toe, dat Burgemeester en Wethouders alleen niet alles kunnen
doen. U begrijpt, dat ik niet zoo dwaas was dit te veronderstellen.
Maar wanneer de zaak van niemand uitgaat, gebeurt er ook
niets. Wie moet nu het initiatief nemen tot een dergelijke zaak
Dat is nu de taak van Burgemeester en Wethouders. Dat heb ik
bedoeld.
De Voorzitter. Ik ben het nu meer met U eens. Op Uwe
vraag, of wij het initiatief willen nemen, kan ik U antwoorden,
dat wij in onderhandeling zijn getreden met het Steuncomité.
Zooals ik U zeg, is hier echter het voornaamste de uitvoering
van de maatregelen. Ik kan onmogelijk met al die lichamen
in overleg treden daar is de Armenraad een geschikte instelling
voor, die op dat gebied nu eens had kunnen optreden, al zou
een dergelijk optreden niet voortvloeien uit zijne statuten. Er
zitten in dien Raad personen, die door hun werkkring verstand
van die aangelegenheden hebben en hier gewichtige diensten
zouden kunnen bewijzen. Ik geef den heer Briët echter toe, dat
drukke bezigheden geen beletsel mogen zijn om onze aandacht
te vestigen op een dergelijke zaak. Maar hoe is het? Wanneer
iemand zich wendt tot het Gemeentebestuur, hebben Burge
meester en Wethouders, om den toestand te kunnen beoordeelen,
de voorlichting noodig van de een of andere commissie.
De heer van der Elst. M. d. V. Wij zitten hier te luisteren