186
eindsplein is ontworpen en uitgevoerd, de bouw van een
administratie-gebouw;
dat, bij het ontwerpen van deze kantoorlokalen, niet de ge
dachte heeft voorgezeten een utiliteitsgebouw te maken, doch
meer in het bijzonder een bouwwerk te scheppen, een der
hoofd-toegangswegen onzer stad waardig en als zoodanig be
stemd de aandacht der voorbijgangers te trekken, met welk
oogmerk o. a. de voorgevel naar de zijde der Noordeindsbrug
(Wittepoortsbrug) werd opgetrokken;
dat intusschen de zich aldaar bevindende boomen genoemd
gebouw, althans gedurende een zeer groot gedeelte van het
jaar, geheel aan het oog onttrekken
weshalve zij zich veroorlooft U beleefdelijk in overweging
te geven wel te willen besluiten tot het doen rooien der zich
voor genoemd gebouw bevindende boomen, alsmede van de
boomen gelegen achter het Rembrandt-monument, welke
laatste het gezicht op het gebouw, van af de Noordeinds
brug (Wittepoortsbrug) in hooge mate belemmeren.
't Welk doende, enz.
De N. V. Leidsch Dagblad,
J. W. Henny, Directeur.
Leiden, den 12<ten November 1917.
N°. 303. Leiden, 14 December 1917.
In Uwe Vergadering van 5 September 1916 (Ingek. Stukken
No. 191) werd een bedrag van ƒ7000.— te onzer beschikking
eesteld voor het uitbreiden der buitengewone school in het
aecilia-Gasthuis met nog 2 leerlokalen en daarmede verband
houdende verbeteringen. In ons praeadvies deelden wij U
toen mede, dat de uitbreiding zou geschieden door bijtrekking
van de benedenwoning van den hoofdontsmetter, wien dan
echter eene vergoeding zou moeten worden gegeven wegens
gemis van vrije woning gedurende den tijd, dat zijne nieuwe
ambtswoning, die een onderdeel der toen in voorbereiding
zijnde ontwerpen voor de nieuwe ontsmettingsinrichting zou
uitmaken, nog niet gereed was.
Tengevolge van de aanneming van de motie van Uw mede
lid, den heer Fabius, in de vergadering van 21 December
1916, werd ons voorstel in zake de oprichting van een ont
smettingsinrichting echter van de agenda afgevoerd en was
het te verwachten, dat er voorloopig van die inrichting,
derhalve ook van een woning voor den hoofdontsmetter op
het terrein van den ontsmettingsoven niet veel zou komen
en dat de ontsmettingsdienst met daaraan verbonden inven
taris voorloopig wel in het Caecilia-gasthuis zou moeten
blijven.
Met het oog op een en ander kwam het ons raadzaam voor
in de onmiddellijke nabijheid van het Caecilia-gasthuis een
andere woning voor den hoofdontsmetter te zoeken. Deze
was echter niet te vinden, zoodat tenslotte besloten werd
twee aldaar aan de gemeente toebehoorende verhuurde huisjes
te verbouwen tot één woning voor den hoofdontsmetter,
hetgeen, zooals in het rapport van den Directeur van Gemeente
werken uitvoerig wordt uiteengezet, eene extra uitgave van
ƒ1500.— tengevolge heeft gehad, terwijl bovendien nog
aan den aannemer van de verbouwing der school billijkheids
halve eene vergoeding moest worden toegekend wegens de
vertraging van den aanvang van het werk en de dienten
gevolge door hem geleden schade wegens dure materiaal-
prijzen én hooge arbeidsloonen. Eerst na de verhuizing van
den hoofdontsmetter toch kon met de uitbreiding der school
worden begonnen.
In plaats van ƒ7000.— heeft de uitbreiding der school
zoodoende ƒ8100.— gekost en wij geven U mitsdien
overeenkomstig het advies van de Commissie van Fabricage
in overweging door vaststelling van nevensgaanden supple-
toiren begrootingsstaat ten behoeve van die uitbreiding alsnog
een bedrag van ƒ1100.te onzer beschikking te stellen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 304. Leiden, 14 December 1917.
In nevensgaand adres vestigt het bestuur van den Neder-
landschen Bond voor Werkverschaffing de aandacht op de
wenschelijkheid, dat in de verschillende gemeenten worde
nagegaan, op welke wijze, als de nood tijdens of na den
oorlog inderdaad aan den man komt en belangrijke werk
loosheid aanstaande of reeds ingetreden is, de arbeidsgelegenheid
in bepaalde bedrijven zoo noodig met steun van overheids
wege zou kunnen worden vermeerderd en geeft zij in over
weging daartoe een commissie, onder voorzitterschap van een
der leden van het Gemeentebestuur, te benoemen.
Nadat de secretaris van het adresseerende bestuur het ver
zoek nog nader aan een der leden van ons College had toe
gelicht, hebben wij te dezer zake het gevoelen ingewonnen
van het bestuur van de Gemeentelijke Arbeidsbeurs, de Kamer
van Koophandel en Fabrieken en de Kamers van Arbeid.
Blijkens hunne ter visie liggende missives geven zij allen
in overweging eene commissie, als door adressant gewenscht,
in te stellen, zij het ook, dat niet ieder evenveel nut daarvan
verwacht.
Ook ons komt het denkbeeld van het bestuur van den
Nederlandschen Bond voor Werkverschaffing in het algemeen
wel goed voor en wij hebben daarom aan de hand van de
uitgebrachte adviezen overwogen, wie van de verlangde com
missie deel zouden moeten uitmaken.
Het voorzitterschap zou o. i. moeten worden bekleed door
een der leden van ons College, terwijl verder in de commissie
zitting zouden moeten hebben: de Directeur der Gemeente
werken, een lid van het bestuur der Gemeentelijke Arbeids
beurs en een lid van het bestuur van het Gemeentelijk
Werkloozenfonds, terwijl in de derde plaats de Kamer van
Koophandel en Fabrieken de verschillende Kamers van Arbeid,
het Departement Leiden van de Maatschappij van Nijverheid,
de afdeeling Leiden en Omstreken van de Hollandsche Maat
schappij van Landbouw, de vereeniging tot bevordering van
het Vreemdelingenverkeer, de vereeniging van den Handel-
drij vgnden en Industrieelen Middenstand voor Leiden en
Omstreken, „de Hanze", afdeeling Leiden van den Bond van
R. K. vereenigingen van den Handeldrijvenden en Industrieelen
Middenstand, de Leidsche Bestuurdersbond, de Christelijke
Besturenbond, de afdeeling Leiden van den Ned. Roomsch
Katholieken Volksbond en de afdeeling Leiden van het Alge
meen Nederlandsch Werkliedenverbond in de commissie ver
tegenwoordigd dienen te zijn. Zoo noodig zouden nog ver
tegenwoordigers van andere vereenigingen of lichamen daarin
opgenomen kunnen worden.
Op grond van een en ander geven wij U alsnu in over
weging ons College uit te noodigen eene commissie, als be
doeld in het adres van den Nederlandschen Bond voor Werk
verschaffing in het leven te roepen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Amsterdam, 3 Augustus 1917.
Prinsengracht 691.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Het bestuur van den Nederlandschen Bond voor Werkver
schaffing neemt de vrijheid Uwe aandacht op het volgende
te vestigen.
De vraag of zich nog tijdens en na den oorlog groote werk
loosheid zal voordoen, kan thans moeilijk worden beantwoord.
De oorlog heeft wel geleerd zich niet te spoedig aan voor
spellingen te wagen. Desniettemin dreigt tengevolge van de
economische constellatie ernstig gevaar voor een sterke in
zinking in handel en nijverheid.
Bestond reeds reden tot bezorgdheid in 1915 en 1916, dooi
den langen duur van den oorlog, is dit thans meer dan ooit
het geval. Ook voor den eersten tijd na beëindiging van den
krijg vraagt men zich met vreeze af, welke kwade gevolgen
deze strijd voor het economische leven zal hebben. Want al
mocht na de aanpassingsperiode van »oorlogseconomie" aan
»vredeseconomie" een tijdperk van opbloei intreden, toch zal,
zoo vreezen velen, hierop een crisis vrij spoedig volgen. Met
eiken dag langer oorlog zal de overgang van den toestand,
dien wij thans beleven, naar normale omstandigheden al
zullen deze niet gelijk zijn aan die van vóór den oorlog
moeilijker worden. Dat hiervan de terugwerking op de arbeids
markt sterk voelbaar zal wezen, lijdt geen twijfel. Men dient
zich op alle eventualiteiten voor te bereiden.
Het is daarom gewenscht, dat in de verschillende gemeenten
worde nagegaan, op welke wijze, als de nood inderdaad aan
den man komt en belangrijke werkloosheid aanstaande of
reeds ingetreden is, de arbeidsgelegenheid in bepaalde bedrijven
zoo noodig met steun van overheidswege zou kunnen worden
vermeerderd.
De Nederlandsche Bond voor Werkverschaffing acht het van
groot belang, dat de gemeentebesturen tot het voren bedoelde
onderzoek het initiatief nemen. Het is opvallend, datineenige
gemeenten, waar vooral in het begin van den oorlog groote
werkverschaffingen zijn georganiseerd, de lichamen, die zich
daarmee bezig hielden, zoo weinig onderling overleg hebben
gepleegd. Ieder deed, wat voor de hand lag, zonder dat van
een systematische behandeling van het vraagstuk bleek. Juist
om die samenwerking te verkrijgen komt het ons gewenscht
voor, dat de gemeentelijke overheid zich meer dan tot nu toe
deze zaak aantrekke. Bovendien kan de gemeente zelf als groot
werkgeefster practisch er veel toe bijdragen, dat aan de arbeids
gelegenheid uitbreiding wordt gegeven. Ten slotte toont de
gemeente er door, dat zij het groote sociale belang hiervan