DONDERDAG 30 AUGUSTUS 1917.
173
nieuwingen hebben plaats in de laatste jaren, als iets oud
wordt; dus dan zou men juist, de meeste storting behoeven:
men zou het systeem feitelijk moeten omkeeren.
Gesteld het geleende kapitaal bedraagt een ton, dan zou
men volgens het stelsel van den heer Limperg het eerste jaar
aar» storting moeten betalen ƒ2000.Het volgende jaar zou
de storting bedragen ƒ1900.— en het daarop volgende jaar
1800.Dit is eene verkeerde methode, naar ik meen.
Den eersten tijd heeft men weinig te vernieuwen, daarom
zou men bij het storten in het Vernieuwingsfonds juist omge
keerd te werk moeten gaan.
De heer van der Dot. Naarmate men langer stort, wordt
het fonds toch grooter.
De Voorzitter. Ieder jaar moet er het een of ander worden
vernieuwd. Men heeft dit Fonds niet slechts met het oog op
het bouwen van eene nieuwe fabriek. Evenals bij de afschrij
vingen moest men bij de stortingen een gelijk bedrag vast
stellen. Het verbaast mij, dat de heer Reimeringer dit systeem
niet is toegedaan, die indertijd zoo bang was, dat in Ende-
geest niet genoeg werd' afgeschreven. Maar de heeren zullen
zeggen: U dwaalt af, het gaat hier om de formeele zijde van
de zaak. Wat dit betreft heb ik getracht aan te toonen, dat
er voor de opvatting van de Directie van de Lichtfabrieken
evenveel te zeggen is als voor die van den accountant: het
is uitsluitend eene quaestie van inzicht. Ik kan mij evenwel
best begrijpen, dat men veel gevoelt voor de opvatting van
de Commissie van Financiën. Wat het tweede formeele be
zwaar betreft, moet ik zeggen, dat ik niet toe kan geven, dat
de verordening zich tegen de door Commissarissen gevolgde
methode zou verzetten. Wanneer in de verordening stond,
dat deze bepaling nooit mocht gelden voor de rekening van
'16, dan zou het uitgesloten zijn geweest, dat de verordening
op die rekening werd toegepast, maar dat staat er niet.
Ik voor mij gevoel evenveel voor de meening van de
Commissie van Financiën als voor die van de Commissie van
de Lichtfabrieken. Is het om practische redenen noodig een
van beide opvattingen te huldigen, dan is er niets tegen dat
te doen. Ik meen het standpunt van de Commissie voor de
Lichtfabrieken thans voldoende te hebben toegelicht.
Ik zal thans de eerste motie van de heeren Reimeringer en
van der Pot, luidende:
»De Raad
Gezien de ontwerp-jaarrekening over 1916 vooi^ de Stede
lijke Fabrieken voor Gas en Electriciteit,
Overwegende, dat volgens de voor het dienstjaar 1916
geldende regelen respectievelijk ƒ23006.en ƒ8000.
te veel in het Vernieuwingsfonds dier fabrieken is gestort,
Gaat over tot de orde van den dag,"
in stemming brengen.
Deze motie, daarop in stemming gebracht, wordt ver
worpen met 13 tegen 10 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: de Boer, A. Mulder, van Tol,
Pera, van der Lip, Huurman, Fischer, Timp, Briët, Roem,
van Hamel, Fabius en Vergouwen.
Vóór stemmen de heeren: Reimeringer, Hartevelt, Botermans,
van der Pot, Sijtsma, van der Eist, van Romburgh, J. P.
Mulder, Wilmer en van Gruting.
De Voorzitter. Wat wil de heer Reimeringer nu ten
opzichte van de tweede motie doen?
De heer Reimeringer. M. d. V. Ik trek de tweede motie
bij deze in!
De Voorzitter. Verlangt een van de heeren nu nog het
woord over de rekening?
De heer van der Pot. Jawel, Mijnheer de Voorzitter.
De Voorzitter. Dan geef ik het woord aan deii heer van
der Pot.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik geloof dat de Commissie
van Financiën met de uiteenzetting van de zaak in zooverre
iets heeft bereikt, dat de Raad tenminste wist waar het over
ging. 11c zal daar thans niet verder op ingaan. De Raad moet
weten wat hij in dit opzicht geoorloofd acht. Ik wil echter
naar aanleiding van het rapport van den accountant, dat is
overgelegd, nog iets anders zeggen. Ik meen, dat het ook in
de Leeskamer ter visie heeft gelegen.
De Voorzitter. Het is daarmede wel wat laat geworden,
maar de Commissie van Financiën heeft het zoo lang gehouden.
De heer van der Pot. Dat komt, omdat er eerst nog een
conferentie zou worden gehouden en de datum daarvan eenige
malen verschoven is. In elk geval geloof ik, dat ik over dit
rapport wel wat kan zeggen, zonder onverstaanbaar te zijn
voor de meerderheid van de leden. In het laatste rapport
dan van den accountant over de fabrieken is iets dat mij
heeft gehinderd. Dat is niet, dat de accountant daar bij ver
schillende posten er op wijst, dat er bij de Directie van de
Lichtfabrieken een streven bestaat om de exploitatierekeningen
en dus de uitkeeringen aan de gemeente eenigszins te
drukken. Ik ben er ten volle van overtuigd dat er bij de
Directie van de Lichtfabrieken daarbij nooit andere bedoelingen
voorzitten dan om den bloei van het bedrijf en dus ook het
belang van de gemeente te bevorderen. Het is niet dat ik aan
dit systeem op zichzelf aanstoot neem, ook al gaat het naar
mijne meening wel eens wat te ver in die richting, maar er
is iets anders. Het komt mij voor, dat hetgeen in die richting
wordt gedaan, niet altijd gebeurt met voldoende openhartigheid
tegenover den Raad. Ik zou deze opmerking graag beschouwd
willen zien als een van algemeenen aard Ik ben een groot
voorstander van een zekere zelfstandigheid van de commerciëel
beheerde gemeentelijke bedrijven. Een politiek, die er op aan
gelegd is om aan de bedrijfsleiders in samenwerking met de
desbetreffende Raadscommissies veel over te laten en niet met
alle details bij den Raad te komen, zal in mij altijd een vpor-
stander vinden. Er is echter een maar bij en dat is dat de
bedrijven dan ook volkomen open kaart met den Raad spelen.
Wanneer de Raad eens in een jaar bij de rekening van het
bedrijf in aanraking komt met de financiële gestie, dan moet
hij ook in de gelegenheid gesteld worden om den bedrijfs-
toestand helder en in vollen omgang te overzien. Zal er een
reserve worden gemaakt, heel goed, maar laat het dan ook
duidelijk blijken. Laat niet nog bovendien in diverse posten
kleine verkapte reserven zitten. Dat acht ik niet goed. Daar
tegen zou ik willen opkomen. Wanneer er niet aan weers
kanten vertrouwen is, geloof ik dat men niet in de richting,
die meer zelfstandigheid aan de bedrijven wil geven, kan
doorgaan. Er moet vertrouwen in den Raad zijn tegenover
het bedrijf, maar ook omgekeerd moet het bedrijf vertrouwen
hebben in den Raad. Dat vertrouwen van het bedrijf moet
zich uiten wanneer het met de rekening komt, doordat het
dan ook komt met duidelijke, noch geflatteerde, noch gede-
üatteerde cijfers. Acht men eer» grootere reserve noodig, dan
moet men ook vertrouwen dat de argumenten, welke daarvoor
pleiten, genoegzaam gewaardeerd zullen worden door den
Raad, en mocht de Raad eens een enkele maal een andere
meening hebben, dan moet men daarbij in het oog houden,
dat de Raad ook nog op andere belangen als die van het
bedrijf heeft te letten, In elk geval moet het bedrijf niet naar
het zijnerzijds goed geachte doel streven langs omwegen,
waardoor de Raad eigelijk niet ziet, wat er gebeurt. Ik zal
niet verder in details treden. De heeren, die het rapport
hebben gelezen, zullen begrijpen waarop ik doel. Ik heb ten
minste den indruk gekregen, dat dit bij.de Lichtfabrieken niet
in alle opzichten zoo gebeurt. Ik zeg dit ook naar aanleiding
van hetgeen de Voorzitter zooeven opmerkte, dat ik in mijn
betoog wel wat eenzijdig het standpunt van den accountant
verdedigde, en niet dat van de Directie. Ik stel den Directeur
heel hoog, maar ik zou toch gaarne zien, dat men in dit
opzicht eenigen invloed op hem trachtte uit te oefenen, in
dien zin, dat men hem beweegt om den Raad volkomen te
vertrouwen, en aan te nemen, dat wanneer hij maatregelen
noodig en nuttig acht in het belang van het bedrijf en deze
met kracht van argumenten staaft, de Raad ook wel degelijk
voor die argumenten toegankelijk zal zijn.
De Voorzitter. Nog een enkel woord. In deze zaak be
hoorden eigenlijk de Commissarissen der Lichtfabrieken van
repliek te dienen, maar waar het aan hen door de wet ver
boden is bij de behandeling van dit punt tegenwoordig te
zijn, moet ik het wel in hunne plaats doen. De bewering
van den heer van der Pot is evenwel onjuist geweest; zij
gaat te veel af op de gegevens van den accountant. Ik voor
mij stel den Directeur en den accountant even hoog, maar
men moet niet vergeten dat het twee geheel tegenovergestelde
karakters zijn, die zich een beetje aan elkaar gestooten heb
ben. Nu heeft de accountant een rapport uitgebracht, waarin
hij de zienswijze van den Directeur afkeurt, maar daaraan
moet men niet te groote waarde hechten. Indien het bezwaar
van den heer van der Pot juist is, dan ligt de schuld bij zijn
collega's Raadsleden, die lid zijn van de Commissie van de
Lichtfabrieken. Zij moeten toch door de Directie worden
ingelicht en zij zijn er voor verantwoordelijk, dat de Raad
volledig wordt ingelicht. De Directeur staat niet in direct
contact met den Raad. Oordeelt nu de Raad, dat hij te weinig
wordt ingelicht, dan moet men zich hierover beklagen bij de
Commissie van de Lichtfabrieken, en vragen om meer opening
van de zaken. Wat de kleinigheden betreft, waarover door
U is gesproken, die vloeien voort uit de tirade, waarin wordt
gezegd
De heer van der Pot. Neen, M. d. V. Dat is niet het geval.