GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 145 IHtiEKOIIBir STUKKEN. N° 211. Leiden, 25 Augustus 1917. Curhtoren van het gymnasium te Leiden hebben de eer U te berichten dat dit jaar wederom twee hunner aftreden, te weten de Heeren Hesseling en Aalberse. Voor de open gevallen plaatsen hebben we de eer U aan te bevelen a. Voor de vacature Hesseling: 1°. Prof. Dr. D. C. HESSELING. 2°. Dr. A. HEETS. b. Voor de vacature Aalberse 1°. Prof. Mr. P. J. M. AALBERSE. 2°. Mr. P. E. BRIËT. Curatoren van het Gymnasium D. C. Hesseling. waarn. Voorzitter. de Jong. Secretaris. Aan den Raad der Gemeente te Leiden. N° 212. Leiden, 28 Augustus 1917. De Commissie van Financiën heeft de eer U medetedeelen dat zij tegen de in hare handen gestelde balans en verlies- en winstrekening van hettijdelijk Gemeentelijk Levensmiddelen- bedrijf, over het tijdvak van 1 October—31 December 1916, geene bedenkingen heeft. Zij stelt U voor die stukken goed te keuren. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 213. Leiden, 28 Augustus 1917. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat zij geene bedenkingen heeft tegen 1° den aankoop, ten behoeve van de Gasfabriek, van het perceel Langegracht n° 136, kad. Sectie B n° 614 voor de som van f 3520.en den daarop betrekking hebbenden suppletoiren begrootingsstaat (zie lng. Stukken n° 205); 2° den aankoop, ten behoeve van de Gasfabriek, van het perceel nabij de Langegracht, kad. Sectie B n° 1582 voor de som van f 3500.en den betrekkelijken suppletoiren begrootingsstaat (zie lng. Stukken n° 204); 3° den staat van af- en overschrijving ter betaling van de Losten van het aanbrengen van electrische verlichting in diverse gemeentelijke gebouwen, indien de Raad daartoe besluit (zie lng. Stukken n° 201) en 4° den begrootingsstaat ter voldoening van het ten laste van de gemeente komende één vierde gedeelte van het te kort op de exploitatie der centrale keuken over het tijdvak, dat deze tot dusverre iri het jaar 1917 in werking is geweest (zie lng. Stukken n° 198). Zij adviseert U derhalve tot de sub 1° en 2a bedoelde aan- koopen en tot goedkeuring van bovenbedoelde staten te besluiten. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 214. Leiden, 28 Augustus 1917. De Commissie van Financiën heeft de eer U te berichten, dat het onderzoek der rekening van de Vereeniging tot Bevordering van den Bouw van Werkmanswoningen over het jaar 1916 haar tot geene bedenkingen aanleiding heeft gegeven. Zij adviseert U derhalve die rekening goed te keuren. Het door de gemeente verschuldigde bedraagt f 1874.41|. De heer Mr. Dr. C. W. van der Pot Bzn., lid van het bestuur van bovengenoemde vereeniging, heeft aan het onder zoek der rekening geen deel genomen. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 215. Leiden, 28 Augustus 1917. De Commissie van Financiën heelt de eer Uwen Raad naar aanleiding van de jaarrekeningen 1916 van de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit het volgende te berichten. Nevens deze rekeningen werd aan haar overgelegd het rapport van den accountant, den heer Limperg, waaruit blijkt, dat tusschen dezen en den Directeur ter zake van de boeking van verschillende posten meeningsverschil bestaat, hetgeen in sommige gevallen geleid heeft tot een wijziging volgens de opvattingen van den accountant, terwijl in andere de af wijkende zienswijze van den Directeur in dezen gesteund door de Commissie voor de lichtfabrieken tot uiting is gekomen. In een conferentie met Commissarissen, waarbij ook de Directeur en de accountant tegenwoordig waren, zijn daarop deze verschilpunten ampel besproken. Zij komen alle in hoofd zaak hierop neer, dat de Directeur, meer dan door den accountant volgens de eischen van een goede koopmansboek houding strikt noodig wordt geacht, de exploitatierekeningen, in het bijzonder die der Gasfabriek, wenscht te drukken en het Vernieuwingsfonds dezer fabriek wenscht te sparen met het oog op de schromelijke verwaarloozing van dit fonds in vroeger jaren en de mogelijkheid, dat wellicht reeds spoedig tot den bouw eener nieuwe fabriek moet worden overgegaan. Onze Commissie waardeert deze opvatting van den Directeur en wenscht zich in het algemeen tegen deze gedragslijn niet te verzetten. Behoudens één punt legt zij zich dan ook neer bij de rekeningen zooals deze ingediend zijn. Dit ééne punt betreft echter een boeking, die om formeele redenen niet door den beugel kan. De accountant wijst er n.I. op, dat de berekening van de jaarlij ksche uitkeering aan het Vernieuwingsfonds ditmaal voor het eerst geschied is over de oorspronkelijk geleende kapitalen, in afwijking met vorige jaren toen rekening werd gehouden met de gedane aflossingen, en dat dientengevolge de einduitkomst van de beide fabrieken in vergelijking met vroegere jaren met f 31.000.— is gedrukt. De wijziging, welke op dit punt bij raadsbesluit van 23 November 1916 in. het desbetreffend Reglement werd aangebracht, wordt door den accountant op zichzelf bestreden, daar zij reageerde tegen een na grondige overweging aangenomen systeem en z. i. leidt tot een te hooge afschrijving, doch bovendien wijst hij er op, dat de bedoelde wijzigingsverordening eerst op 1 januari 1917 in werking treedt en niettemin reeds ten aanzien van de rekeningen over 1916 is toegepast. Wat hiertegen door Commissarissen werd ingebracht komt ons niet afdoende voor. Zij zeggen, dat de wijziging van 1916 een redactie-verduidelijking gold en ook bij de vroegere redactie de thans gehuldigde opvatting mogelijk zou zijn geweest. Dit is niet juist. Deze wijziging is weliswaar in het Ingekomen Stuk N°. 245 van 1916 voorgesteld als een redactie-verdui delijking, doch was inderdaad van ingrijpende beteekenis. Art. 29 van het Reglement luidt in zijn redactie van 1914 (Gem. Blad N°. 32) als volgt: »De winstrekening der fabrieken wordt bovendien jaarlijks belast voor 2 van het door de gemeente verstrekt kapitaal, voor zoover daarvoor een jaarlijksche afloss'ing is bepaald en dit kapitaal nog niet is afgelost; de aldus gereserveerde gelden dienen tot vorming van een vernieuwingsfonds, ter bestrijding van buitengewone vernieuwingen, met uitsluiting van alle onderhoudskosten." Naar onze meening was reeds deze redactie volkomen duidelijk en kan men bezwaarlijk volhouden, dat zij ook wel de in 1916 aangenomen opvatting toeliet, volgens welke de storting van 2% berekend wordt over de verstrekte kapitalen zonder rekening te houden met de daarop reeds gedane af lossingen. De destijds gegeven toelichting op art. 29 stelt intusschen de bedoeling boven allen twijfel. Commissarissen schreven toch (vgl. Ing. St. 1914 bl. 157 2e kolom): »De storting in het Vernieuwingsfonds wordt in het ontwerp ge steld op 2% van het saldo-kapitaal, terwijl de bestaande verordening een storting van 2% over het totaal der kapitalen voorschrijft. Aangezien bij voldoende afschrijvingen een Vernieuwings fonds slechts dient tot dekking van onverwachte, (b. v. door uitbreiding) noodzakelijk geworden vernieuwingen, is de thans voorgestelde storting voldoende te achten." Terwijl dus in 1914 de eigenlijke afschrijvingen op beteren voet werden geregeld, is gelijktijdig de storting in het Ver nieuwingsfonds niets anders dan een verkapte tweede af schrijving eenigszins beperkt en wel tot 2% van het saldo- kapitaal. Volgens den accountant is dit geschied na ampele overweging en in de rekeningen over 1914 en 1915 heeft zulks toepassing gevonden. Op voorstel nu van Commissarissen, waarin de accountant niet gekend was, is daarop bij'raads besluit van 23 November 1916 teruggekomen en is de storting in het Vernieuwingsfonds weder gesteld op 2% van de oor spronkelijk verstrekte kapitalen, zonder rekening te houden met de aflossingen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 1