GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
125
OCEEOHEif STI KKKV
N°. 188. Leiden, 14 Augustus 1917.
In Uwe Vergadering van 31 Mei j.l. werden in handen
van ons College ten fine van praeadvies gesteld de verschillende
araendementen, die waren ingediend op de concept-verorde
ning regelende den rechtstoestand van de ambtenaren der
gemeente Leiden, zooals deze laatstelijk gewijzigd was bij de
Memorie van Antwoord op het Algemeen Verslag van het
verhandelde in de afdeelingen van den Gemeenteraad over
genoemde concept-verordening. Het zij ons vergund omtrent
die amendementen, welke hierachter zijn afgedrukt, in de
volgorde van de artikelen der concept-verordening, het
navolgende in het midden te brengen.
I. Het amendement van de heeren Briët c. s., om achter
artikel 1 een nieuw artikel in te voegen, luidende:
«Vóór het vaststellen of wijzigen van een instructie, van
eene regeling van bezoldiging ot van pensioen of vóór het
wijzigen van deze verordening wordt het ontwerp tijdig toe
gezonden aan den betrokken ambtenaar. Deze en het bestuur
der vereeniging van ambtenaren, waarvan hij lid is, zijn
bevoegd hun oordeel daarover mondeling of schriftelijk aan
Burgemeester en Wethouders mede te deelen" en in verband
hiermede het laatste lid van artikel 14 te doen vervallen,
ontmoet bij ons College in het algemeen geen bedenking.
Slechts tot enkele opmerkingen geeft het ons aanleiding. In
de eerste plaats is ons niet duidelijk, waarom de voorstellers
den betrokken ambtenaar willen hooren vóór het vaststellen
of wijzigen van eene regeling van pensioen. De pension-
neering der gemeenteambtenaren is sedert het jaar 1913 bij
de wet geregeld; de gemeenten missen vanaf dien tijd, be
houdens de in 1914 krachtens voorschrift der wet vastgestelde
overgangsbepaling, iedere regelingsbevoegdheid. De woorden
»of van pensioen" dienen derhalve uit het amendement te
worden geschrapt.
Verder komt het ons voor, dat toezending van elk ontwerp
aan den betrokken ambtenaar niet altijd noodig en somtijds ook
te bezwarend zal zijn. Wanneer in de verordening slechts eene
bepaling wordt opgenomen, dat aan de betrokken ambtenaren
tijdig gelegenheid gegeven moet worden om van elk ontwerp
kennis te nemen, is naar onze meening aan den wensch van
de voorstellers in voldoende mate voldaan.
Tegen den 2en zin van het voorgestelde nieuwe artikel bestaat
dezerzijds geen bezwaar, al spreekt het eigenlijk vanzelf, dat
de betrokken ambtenaren en het bestuur hunner vereeniging
de hier omschreven bevoegdheid hebben.
Eindelijk verdient het de voorkeur het nieuwe artikel als
slotbepaling aan de verordening toe te voegen.
Het amendement van de heeren Briët c. s. in hoofdzaak
overnemende, stellen wij U derhalve voor achter artikel 35
eene le paragraaf Slotbepalingenin de verordening op te
nemenbestaande uit het bestaande artikel 36 en een nieuw
artikel van den volgenden inhoud:
y>Vóór het vaststellen of wijzigen van eene instructievan
eene regeling van bezoldiging of vóór het wijzigen van deze
verordening wordt aan den betrokken ambtenaar tijdig gele
genheid. gegevenom van het ontwerp kennis te nemen. Deze
en het bestuur der vereeniging van ambtenaren, waarvan hij
lid is, zijn bevoegd hun oordeel daarover mondeling of schrifte
lijk aan Burgemeester en Wethouders mede te deelenin
verband waarmede artikel i4, laatste lid vervalt.
II. Met het amendement van den heer van der Potom
artikel 2 der concept-verordening te schrappen, kunnen wij
ons niet vereenigen. De in artikel 2 opgenomen regeling is
veel eenvoudiger, dan eene regeling, waarbij de Gemeente
raad het overgroote deel der ambtenaren zou moeten benoe
men, eene regeling, die men te vergeefs zal zoeken in de
allernieuwste ambtenarenreglementen, die in de gemeenten
's Gravenhage en Haarlem zijn vastgesteld. De aldaar getroffen
regeling is geheel analoog aan die, welke door ons College
wordt voorgesteld. Ook kunnen wij niet toegeven, dat deze
regeling zoo al niet met de letter, dan toch zeker met den
geest van artikel 145 der Gemeentewet in strijd zou zijn.
III. Tegen overneming van de amendementen van den heer
van der Pot op de artikelen 8 en 26 heeft de meerderheid
van ons College geen bezwaar. Ofschoon wij aanvankelijk
aan behoud van de dezerzijds voorgestelde redactie de voor
keur gaven, omdat deze in overeenstemming is met de des
betreffende bepaling in de nog onlangs opnieuw vastgestelde
verordening, regelende de bezoldiging van het onderwijzend
personeel aan de scholen voor openbaar lager onderwijs
alhier, voelt toch de meerderheid van ons College bij nader
inzien meer voor de in het amendement voorgestelde redactie.
Bij aanneming van deze redactie zal ook de zooeven bedoelde
verordening te zijner tijd dienovereenkomstig gewijzigd moe
ten worden.
Wij geven U derhalve in overweging de beide eerste alinea's
van artikel 8 te lezen volgens de redactieaangegeven in het
amendement van den heer van der Pot, het laatste lid van
het zelfde artikel te doen vervallen en in artikel 26 sub 5° in
plaats van «een jaar" te lezen s>achttien maanden."
IV. Aanneming van het eerste gedeelte van het amendement
van den heer van der Eist op artikel 11 om n.l. in het eerste
lid achter het woord «dagen" in te voegen de woorden «in
plaats van zijn gewone" moeten wij U ontraden. Het geval,
dat de heer van der Eist op het oog heeft, zal uit den aard
der zaak het meest voorkomen, aangezien het bijna ondenk
baar is, dat een zelfde ambtenaar in verband met eene vacature
twee betrekkingen in vollen omvang waarneemt.
Mocht dit geval zich echter ooit voordoen, dan is het niet
meer dan billijk, dat de bepaling van artikel 11, le lid wordt
toegepast. Het 2e lid kan dan immers geen toepassing vinden,
daar dat alleen slaat op het geval van afwezigheid buiten
vacature.
Invoeging van de woorden «naast zijn eigen betrekking"
in het 2e lid van artikel 11 na het woord «werkzaamheden", zoo
als de heer van der Eist voorstelt in het tweede gedeelte van zijn
amendement, moeten wij U eveneens ontraden. Het geval kan
zich toch voordoen, dat ons College meent aan een ambtenaar',
die ingeval van ziekte van een collega, in plaats van zijn ge
wone werk, het moeilijker werk van dien collega heeft ver
richt, eene geldelijke vergoeding te moeten toekennen. Bij
aanneming van het amendement zou dit ons niet vrijstaan.
Wat in ieder geval billijk is, kan bezwaarlijk bij verordening
worden geregeld. Men dient dit aan de prudentie van ons
College over te laten.
V. In het eerste lid van artikel 12, zooals dit luidt na de
bij de Memorie van Antwoord daarin aangebrachte wijziging
willen de heeren Briët c.s. doen vervallen de woorden: «voor
zooveel eerstgenoemde personen betreft verminderd met het
bedrag van het weduwen- of weezenpensioen, dat gedurende
dien tijd zal worden genoten".
Met deze schrapping kunnen wij ons niet vereenigen. De
bedoeling van het dezerzijds voorgestelde artikel is hierin gelegen,
dat het gezin van den overleden ambtenaar gedurende 3 maan
den in het genot zal blijven van hetzelfde gemeentelijk in
komen, dat het vóór diens overlijden had. Men wil, dat het
gezin er de eerste maanden na het overlijden finantiëel niet
op zal achteruit gaan. Het gevolg van eene eventueele aan
neming van het amendement van de heeren Briët c. s. zal
echter zijn, dat de weduwe en de kinderen van den overleden
ambtenaar gedurende de eerste 3 maanden niet in dezelfde
financiëele positie blijven voorzooveel betreft het gemeentelijk
inkomen, doch daarboven nog een toelage ontvangen ten
bedrage vanLhun pensioen over 3 maanden.
Voor een dergelijke royaliteit achten wij geen enkele reden
aanwezig. Het feit, dat de ambtenaar voor het pensioen van
zijne weduwe en weezen heeft bijgedragen, heeft hiermede
niets te maken.
Trouwens, ieder ambtenaar is verplicht voor weduwen-
en weezenpensioen bij ,te dragen, ook al heeft hij vrouw
noch kinderen. Ouders of jeugdige broeders of zusters, voor
wie.de overleden ambtenaar kostwinner was, ontvangen de
gratificatie natuurlijk zonder aftrek van het pensioenbedrag,
omdat zij in het geheel geen pensioen krijgen. Zij zijn echter
niet in gunstiger conditie, dan de weduwen en weezen, want
na verloop van 3 maanden krijgen zij absoluut niets meer,
om hun het gemis "van hunnen kostwinner te vergoeden.
En toch is deze kostwinner steeds, hoewel hij niet in het
bezit was van vrouw of kinderen, verplicht geweest voor
weduwen- en weezenpensioen bij te dragen.
Aanneming van het amendement moeten wij U op al deze
gronden ontraden.
De consequentie van het standpunt, dat men het gezin van
een overleden ambtenaar nog 3 maanden in het genot van
dezelfde gemeentelijke inkomsten laat, brengt mede, dat het
nagelaten gezin van een overleden ambtenaar, die in het
genot van vrije woning y?as, niet slechts gedurende zes weken
in dat genot blijft of daarvoor vergoeding ontvangt, doch
dat het ook dit emolument nog 3 maanden na het overlijden
behoudt. Wij geven U derhalve alsnog in overweging in het
tweede lid van artikel 12 inplaats van «zes weken" te lezen
Ddrie maanden
VI. Het door den heer Sijtsma op artikel 14 voorgestelde
amendement kan o. i. na de invoeging van artikel 35bis als
vervallen worden beschouwd,