DONDERDAG
26 JULI 1917.
te zijn, en zou dan blijken, dat men, om de rekening sluitend
te maken dan verplicht zou zijn, toch de huurprijzen te ver-
hoogen van deze woningen, die met toeslag van het Rijk en
zelfs onder aanmoediging van het Rijk zijn gebouwd, dan
zal er geen enkele rechtgeaarde Regeering zijn, die zeggen zal
wij trekken ons terug. Dat kan ik mij niet voorstellen. En
des te minder kan ik mij dit voorstellen, omdat dit niet eene
zaak is van slechts ééne gemeente, maar van bijna alle
grootere gemeenten. Waa-r men nu weet, dat in deze zaak
de beslissing berust allereerst bij de Tweede Kamer, die voor
het grootste gedeelte bestaat uit afgevaardigden van ten deze
een gelijk belang hebbende gemeenten, daar mag worden
verwacht, al kan niemand met zekerheid zeggen, wat de
Regeering in 1921 zal doen, dat als de toestand dezelfde is
als op dit oogenblik, men dan voort zal gaan met bet geven
van den Rijkstoeslag. Ik zie niet in, dat men zou moeten
verwachten, dat dan de toeslag niet meer zou worden gegeven.
Dat het zou zijn een .sprong in het duister, ontken ik daarom
absoluut. Zegt men: het is niet zeker, dan stem ik dat toe; dat
is de risico, die in deze zaak zit. De nood is evenwel groot
en er moet wat worden gedaan. Als wij riu den geheelen
middag al praten en niets doen, dan blijft de zaak zooals
zij is. Men is dan wel af van de verantwoordelijkheid voor
het financiëele risico, die in deze zaak gelegen is, maar
men is niet af van de veel erstiger verantwoordelijkheid noch
van de ernstige gevolgen, die het niet aannemen van dit
voorstel met zich zal brengen, omdat men niet tegemoet is
gekomen aan den woningnood. Die twee dingen hebben wij
tegen elkaar af te wegen. Nu kan ik mij voorstellen, dat
concrete cijfers op iemand meer indruk maken dan eene
algemeene beschouwing. Maar men is er daarom niet mede
af. Men moet afwegen wat het zwaarste is, en dat moet
wegen. Ik sta op het standpunt, en. ik hoop, dat ook- de heer
Sijtsma mijne meening zal deelen, dat het niet voorzien in
den dringenden woningnood een zwaarder verantwoordelijkheid
op ons laadt, dan het aanvaarden van de risico, die wij op
de gemeente leggen, door het aannemen van dit voorstel van
Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter. Ik zou den heer Sijtsma willen vragen of
hij zijn motie niet wil intrekken. Wanneer zijn motie wordt
aangenomen komt dat neer op verwerping van dit voor
stel. Dit kan men dus bereiken door tegen het voorstel van
Burgemeester en Wethouders te stemmen. Zooals ik zooeven
heb betoogd, kan men met de gunning niet wachten en
wanneer dit voorstel wordt verworpen kan de heele quaestie
opnieuw worden onderzocht, zoodat dan dus hetzelfde is be
reikt als hetgeen de heer Sijtsma met zijn motie wenscht.
Daarenboven heb ik nog een formeel bezwaar tegen de
voorgestelde motie. Een commissie als de heer Sijtsma in zijn
motie bedoelt is onbekend in het reglement van orde. Men
zie de artikelen 52, 53 en 54.
Dit formeele bezwaar daargelaten geloof ik echter dat de
motie hier overbodig is, want uitstel is in deze quaestie ver
werpen, dus de heer Sijtsma kan evengoed tegenstemmen.
De heer Fokker heeft gezegd dat er in Leiden zoo'n massa
geld is uitgegeven voor voorziening in den woningnood. Het
eenige wat op het oogenblik door de gemeente wordt bij
gepast is 2000.^- per jaar ten behoeve van het Woning
complex GeeregrachtZijdgracht. Daarenboven betaalt de ge
meente nog jaarlijks een annuïteit van ongeveer gelijke
grootte, doch daarvoor heeft men als het/ware cadeau ge
kregen den geheelen straataanleg in het blok van »de Goede
Woning" en »Ons Belang" en is men instaat geweest krotten
op te ruimen. Verder wordt er niets door de gemeente betaald
andere vereenigingen krijgen niets.
Wanneer men in aanmerking neemt hetgeen de gemeente
ten koste legt aan de voorziening van levensmiddelen, het
verschaffen van goedkoop varkensvleesch, van goedkoope melk,
enz. en men ziet dan dat de geheele voorziening van levens
middelen, brandstoffen enz. in de gemeente thans jaarlijks
een paar ton kost, dat men door het niet willen winnen dit
jaar op de gasfabriek lf ton toelegt, dan zou ik zeggen, dat
een uitgave van ruim f 3000.per jaar daarbij in het niet
valt. Stel dat het Rijk na 1921 die 8000.niet meer ver
goedt, dan nog valt dit bedrag in het niet bij hetgeen uitge
geven wordt voor de voedselvoorziening. Ik zou meenen dat
voorziening in den woningnood evengoed een algemeen belang
is als het leveren van goedkoop varkensvleesch.
Ik ben het eens met den laatsten geachten spreker dat
men door aanneming van dit voorstel doet een sprong in
het duister
Stemmen. In het duister
De Voorzitter. Neen, neen, ik bedoel in de schemering. Maar
werkelijk de heeren zullen erkennen, dat ik niet licht
zinnig met de gemeentefinanciën omspring wij moeten in
deze omstandigheden iets wagen. Wij kunnen niet het systeem
van laat maar waaien volgen en de menschen op straat laten
staan. Eerlijk gezegdik geloof dat het nog beter is om
de menschen eeq goede woning te verschaffen en ze wat
minder varkensvleesch te laten eten en wat minder melk
te laten drinken, dan ze op straat te. laten staan.
Nu zou ik willen vragen: verlangt een van de heeren hoof
delijke stemming over het voorstel? Zoo ja, dan zal ik het
voorstel van Burgemeester en Wethoudersin stemming brengen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Wordt met 17 tegen 8 stemmen overeenkomstig het prae-
advies besloten.
Vóór stemmen de heeren Hartevelt, Sijtsma, J. P. Mulder,
A. Mulder, Sasse, Pera, Timp, van Hamel, van Gruting, Aal-
berse, van Tol, Zwiers, van der Pot, Vergouwen, Fischer, van
der Eist en van der Lip.
Tegen stemmen de heeren Hoogenboom, Reimeringer, Roem,
Fokker, van Romburgh, Huurman, Fabius en Botermans.
(De heer Reimeringer verlaat de vergadering).
XVII. Verzoek van het Bestuur der Leidsche Zwemclub,
om eene bijdrage uit de gemeentekas in de kosten van een
te houden volkszwemfeest in de zweminrichting aan den
Heerensingel.
(Zie Ing. St. No. 177.)
De beraadslaging wordt geopend.
De Voorzitter. Zooals de heeren weten, is het praeadvies van
Burgemeester en Wethouders om evenals verleden jaar aan
dit verzoek te voldoen.
De heer Pera. M. d. V. Ik verzoek over dit voorstel
stemming, aangezien ik mij niet kan vereenigen met het ver-
leenen van deze subsidie. Het is niet alleen, dat eene derge
lijke feestelijkheid niet alleen niet overeenkomt met de Zondags
heiliging, die ik meen, dat in acht genomen moet worden,
maar ook niet met de Zondagsrust, waarvoor met reden
sterk geijverd wordt, en die hierdoor wordt verstoord. Ik acht
dit niet in het belang van de samenleving. Daarom verzoek
ik stemming over dit voorstel.
De beraadslaging wordt gesloten.
Wordt met 20 tegen 4 stemmen overeenkomstig het prae
advies besloten.
Vóór stemmen de heeren Hartevelt, Sijtsma, J. P. Mulder,
Hoogenboom, Sasse. Roem, Timp, Fokker, van Romburgh, van
Hamel, van Gruting, Aalberse, Fabius, van Tol, Zwiers, Boter
mans, van der Pot, Fischer, van der Eist, en van der Lip.
Tegen stemmen de heeren A. Mulder, Pera, Huurman en
Vergouwen.
De Voorzitter. Aan het einde van de agenda gekomen
geef ik het woord aan den heer Vergouwen, die er om ge
vraagd heeft.
De heer Vergouwen. M. d. V. Zooals ik U medegedeeld heb
ligt het in mijn plan, dat dit de laatste raadszitting zal zijn,
die ik bijwoon.
Na een onafgebroken arbeid van twaalf jaar wil ik in
Augustus genieten van enkele vrije dagen.
De volgende maand zal het 14 jaar geleden zijn, dat ik
tot lid van den Raad gekozen ben. Het was toen een mooie
tijd. Niet de politieke eerzucht van een enkeling gaf de leiding,
maar er was algemeene belangstelling voor de publieke zaak.
Er was allerwege leven en beweging en als resultaat van
een harden strijd werd in Augustus 1903 een drietal gekozen,
waarvan ik de laatstovergeblevene in den Raad ben. Le Poole
is reeds vroeger heengegaan, Dr. Meuleman trok naar het
Zuiden des lands. Het merkwaardige is, dat bij alle drie een
benoeming de aanleiding was voor het ontslag nemen.
Het heeft mij tot dusver niet gespeten, dat ik mij inder
tijd voor het algemeen belang beschikbaar gesteld heb, het
is mij steeds aangenaam geweest in het belang der gemeente
Leiden te mogen arbeiden. Ik heb de gemeente in verschillende
perioden mogen dienen. Allereerst wat ik zou willen noemen de
welvaartsperiode. Toen werd de Veemarkt vergroot, de Paarden-
steeg verbreed tot de Prinsessekade, het Kort Rapenburg
overwelfd. De gasfabriek breidde haar armen uit naar de
buitengemeenten. De Electrische Centrale verrees en de tram,
die Leiden aan haar omgeving nauwer verbindt, verving het
afgeleefde paardentrammetje. Daarop volgde het administra
tieve tijdperk, waarin de woningtoestanden werden verbeterd,
onderwijsinrichtingen vernieuwd, verschillende perceelen aan
gekocht en een verruiming van het gemeentegebied voorbereid.
Al heb ik bij het besluiten tot dien arbeid slechts een be
scheiden rol vervuld, ik ben toch verheugd, dat ik er aan