108
DONDERDAG 10 MEI 1917.
Laat ik beginnen te doen wat de heer Sijtsma van mij
verwachtte. Ik heb de motie onderteekend zonder er veel
van te verwachten. Ik heb tegen den heer Sijtsma gezegd
je moet je er niet te veel van voorstellen. Dat neemt niet
weg dat het principe naar voren moet worden gebracht, omdat
het is in het belang van het onderwijs. Omdat dit mijn volle
overtuiging is, heb ik de motie medeonderteekend. Ik heb
den heer Sijtsma voorspeld en dat is ook uitgekomen, dat
het rapport van de Schoolcommissie de motiè zou bestrijden.
Wat is nu de quaestie? Ik herinner mij altijd als ik over
deze zaak spreek de woorden van den heer Dirksen, die indertijd
bezig was op het Pieterskerkplein zijn manschappen te laten
exerceeren op de oude wijze: ende marcheert, ende marcheert.
Wanneer ik het rapport van de Schoolcommissie lees zou
men kunnen zeggenende conserveert, ende conserveert, want
dan is steeds het systeemvasthouden aan het oude. Dien
indruk krijg ik ook hier weder. Nu heeft dat rapport op mij
den indruk gemaakt dat het vecht tegen iets dat in de motie
niet wordt genoemd. Het vecht tegen de republikeinsche
school, de z.g. hootdelooze school. Het rapport doet duidelijk
uitkomen, dat de hoofdelooze school eigenlijk gezegd geen
school van beteekenis is. Het haalt er Zwitserland zelfs bij.
Maar dat was niet noodig. Men kan toch een school met een
niet-ambulant hoofd hebben zonder dat men nog behoeft te
spreken van een hoofdelooze school. Ik ben persoonlijk ook
tegen een hoofdelooze school, omdat m. i. elke school is een
zaak, een inrichting, die een hoofd noodig heeft om haar te
besturen. Wanneer men vraagt of het zetten van een hoofd
voor de klasse niet wil zeggen, dat hij dan ook de leiding
niet meer heeft, dan zeg ik: integendeel. Als een hoofd eene
klasse heeft, dan heeft hij evengoed de leiding in handen.
Dan zou het er ongelukkig uitzien met alle scholen, die geen
ambulant hoofd hebben. Op heel wat scholen werkt het hoofd
mede en daaronder zijn scholen, die met eere genoemd kunnen
worden. Door het schooltoezicht wordt nooit met minachting
over dergelijke scholen gesproken. De heer van der Molen
is aangehaald geworden als een autoriteit op onderwijsgebied,
omdat hij schoolhoofd is geweest en schoolopziener is. Daar
staan anderen tegenover, die er beslist voor zijn, dat de hoofden
eene klasse hebben, dus dat de heer van der Molen er tegen
is, zegt absoluut niets. Het eenige wat verdienste heeft in deze
zaak, is, dat er uit blijkt dat het hier eene praktische kwestie
geldt, die staat buiten alle partijen en waarover men binnen
de grenzen van zijn partij een verschillende meening kan
zijn toegedaan. De een is er voor, een ander er tegen. Ik wil
wel zeggen, dat ik niet onder alle omstandigheden ben voor
eene school, waar het hoofd eene klasse geelt. Er zijn om
standigheden, dat het hoofd niet mede kan werken en dat
hangt hoofdzakelijk af van den omvang van de school. Er
komt een oogenblik, dat het hoofd niet meer mede kan werken.
Gedeeltelijk zit het in de administratie, want het is waar,
dat een schoolhoofd in deri regel veel te veel administratief
werk heeft te doem Dat is eene ongelukkige inrichting bij
het onderwijs, dat men wil dat tegelijkertijd het hoofd de
leiding zal hebben van de school en secretaris zal zijn. Allerlei
rapporten moeten worden ingediend, dan weer voor den leer
plicht of voor het Rijkstoezicht of voor het stadhuis. Er is
dus voor een hoofd der school heel .wat te schrijven. Uit mijn
eigen ervaring weet ik dat het hoold van een bijzondere
school ook nog heel wat heeft te schrijven, al is het niet
zooveel als bij het openbaar onderwijs. Men kan evenwel
aannemen, dat een niet-ambulant hoofd zijne Kerstvacantie
kan opofferen aan administratief werk. De administratie kan
nu wel eens zoo omvangrijk zijn, dat een hoofd geen klasse
er bij kan hebben. Waarom zou evenwel bij eene school van
normale grootte een hoofd niet kunnen medewerken. Dat
begrijp ik niet. Ik heb verschillende hoofden hun oordeel
gevraagd over deze zaak en ik heb gevraagd: ben ik nu
anders geworden, dan ik vroeger was. Ik heb altijd mede
gewerkt en voor eene klasse gestaan en ik spreek dus uit
ervaring. Het is geen dogma van mij of uit drijverij, dat ik
voor deze zaak spreek, maar omdat ik uit ervaring weet,
dat het voor eene school goed is. dat een hoofd eene klasse
heeft. Ik heb aan verschillende hooiden gevraagd, of zij be
zwaar hadden tegen het medewerken in eene klasse. Wel
neen, heeft men mij geantwoord, wij werken met genoegen
mede, waarom ook niet. Ik vroeg dit aan een schoolhoofd
van wien ik niet wist of hij een klasse had. Hij antwoordde
mij: ik kan mij niet goed indenken, waarom een hoofd, die
geen al te groote school heeft, niet mede zou werken. Laten
wij eerlijk zijn; het is gemakkelijker ambulant te zijn, dan
heeft hij het niet druk, dan kan hij de administratie voeren
tijdens de schooluren, wat hij anders na dien tijd zou hebben
te doen. Want gerust een schoolhoofd dat ambulant is loopt
niet altijd te controleeren en terecht te wijzenook is hij
niet altijd in de klasse werkzaam, zooals de heer Sijtsma
heeft opgemerkt, ook niet wanneer er zieken zijn. Bij afwezig
heid van den onderwijzer voorziet men daarin juist door
combinatie of door volontairs. Ik heb mijn licht ook opge
stoken bij een inspecteur van het bijzonder onderwijs, directeur
van een kweekschool, dien ik ken als een specialiteit op dit
gebied. Ik vroeg hem of ik het mis had in mijn veronder
stelling dat een niet-ambulant schoolhoofd mogelijk was.
Weineen zeide hij, ik heb een massa scholen bezocht. Daar
onder waren heel wat, waarop het hoofd zelf' medewerkte en
ik kan absoluut niet zeggen, dat het onderwijs op die scholen
niet goed is. Integendeel! En daarmede kom ik op het hoofd
punt, n.l. of de afschaffing van het ambulantisme zal zijn
in het belang van het onderwijs. Daaromtrent moet ik op
merken dat het het onderwijs ten goede komt indien het, hoofd
een klasse heeft. Als het kan de hoogste klasse. Want wat
is de bedoeling van het onderwijs? Zijn doel is het kind voor
te bereiden voor het leven in de maatschappij. Goed, Iaat
dan de hoogste klasse in handen zijn van het hoofd, die de
kinderen het best kan voorbereiden voor de verschillende
takken van het leven. Het hoofd legt dan de laatste hand
aan de opvoeding van het kind, voordat het de school verlaat.
Doordat hij dan stuk voor stuk de leerlingen van school bij
zich krijgt, leert hij wat er aari zijn school mankeert. Een
goed hoofd ziet wat er dan veranderd moet worden; hij ziet
wat er in het algemeen aan zijn inrichting ontbreekt, zoowel
wat betreft de onderwijzers als het onderwijs. Indien hij dat
niet ziet, is hij niet waard om aan het hoofd van een school
te staan.
Wat de controle betreft wil ik op de volgende punten even
de aandacht vestigen, üok een niet-ambulant hoofd controleert
zijn school, tenminste indien hij een ijverig en werkzaam
man is. Dat doet hij op verschillende manieren, hetzij door
middel van schoolvergaderingen, hetzij doordat hij van de
verschillende klasseonderwijzers de onderscheidene vakken
waarneemt, of dat hij bij verhooging de kinderen een soort
examen afneemt. Een dergelijk hoofd blijft dus voortdurend
met zijn personeel in contact. Wat ziet men in een dergelijk
geval bij het personeel? Het personeel ziet zijn hoofd mede
werken en dat wordt gewaardeerd. Er ontstaat een veel
prettiger samenwerking. Werkt het hoofd niet mede, dan
beschouwt men hem als een soort inspecteur, die altijd maar
toekijkt of de zaak goed gaat en menig onderwijzer denkt:
blijf maar uit mijn klas. Ook zijn er hoofden, die meer ver
warring in de klas stichten dan dat zij door die controle nut
doen. Z'ooals ik reeds gezegd heb, dit is meer een praktische
dan wel een theoretische quaestie. Men ondervindt het in de
praktijk, dat de afschaffing van het ambulantisme goed is
voor het onderwijs. Ik kan mij ook zelf niet voorstellen dat
een hoofd niet gaarne mede wil werken. Ik heb misschien
andere beschouwingen dan de andere hoofden, maar wanneer
ik nog aan een school was en ik kon medewerken, dan deed
ik niets liever. Wij hebben nu gehoord, dat er hier scholen
zijn met 116, 156 en 168 leerlingen met de beste en eerste
krachten van onderwijzers en onderwijzeressen, zou daar het
hoofd niet de klasse kunnen hebben?
Wat heeft zoo'n hoofd te doen? Hij heeft eerste klasse
krachten, waarop hij vertrouwen kan en van wie hij weet,
dat zij hun werk goed doen. Moeten die onderwijzers nog
gecontroleerd worden? Kan het hoofd in plaats daarvan niet
zelf aanpakken? Zijn werk bestaat toch niet uit rondloopen
en niets doen? Daar wordt men zelf minder van in plaats
van beter. En weet U wat het gevolg daarvan is Dit, dat
er schoolboekjes geschreven kunnen worden. Een massa van
die boekjes zouden niet geschreven zijn, wanneer er geen
ambulante hoofden waren. Dit heb ik uit den mond van een
hoofd der school vernomen. Uit een praktisch oogpunt zou
ik zeggen: Zet het hoofd voor eene klas; laat hem mede
werken en men zal ondervinden, dat het onderwijs er bij
winnen zal. Wanneer men nu stemt voor de afschaffing van
het ambulantisme en men dus aan het hoofd der school eene
klasse geven wil, dan wil dit nog niet zeggen, dat men is
voor eene republikeinsche of hoofdlooze school. Wat of eene
school wordt, is voor een groot deel afhankelijk van het hoofd
en de onderwijzers, maar hangt er niet van af, of een hoofd
ambulant is of niet. Daarom heb ik deze motie dan ook
ondersteund en beveel ik haar ten zeerste bij de leden van
den Raad aan.
De heer van Gruting. M. d. V. Reeds in 1911 is deze
zaak in den Raad ter sprake gekomen in verband met de
school aan de Heerenstraat. Toen zijn er enkele Raadsleden
geweest, die gestemd hebben voor de afschaffing van het
ambulantisme aan die school. Er waren er evenwel slechts
weinigen. 6 jaar later komen wij weer terug met eene motie,
waardoor wij verandering wenschen te brengen in den be-
staanden toestand in de gemeente wat betreft het ambulant
zijn van de schoolhoofden. Dat ik nu juist deze motie heb
onderteekend, iemand, die geheel buiten de onderwijszaken
staat, vindt zijn oorzaak hierin, dat ik niet alleen in de
scholen een kijkje heb genomen maar ook in het praktisch
leven heb rondgezien. Ik heb vergaderingen bijgewoond, waar
hoofden van scholen tegenwoordig waren, die ambulant waren