66
en algemeen erkende Christelijke feestdagen zooveel mogelijk
te beperken. Men verwees naar de provinciale vaart, die,
naar men meende, op deze dagen meerdere uren voor het ver
keer is gesloten. Andere leden waren van oordeel dat tegen
dit laatste overwegende bezwaren bestonden, o.a. met het
oog op de toenemende watersport.
In de andere Secties werd het wenschelijk geacht dat over
de vaststelling der instructie het advies worde ingewonnen
van de vereenigingen, welke zich volgens hun strekking ten
doel stellen de behartiging van de belangen van ambtenaren,
uitsluitend in dienst der gemeente of van ambtenaren in
dienst van het Rijk en de provincie.
Hiertegen werd weder opgemerkt, dat organisaties met de
instructie der ambtenaren als zoodanig niet hebben te maken.
Naar aanleiding van de laatste alinea werd in een Sectie
opgemerkt dat het hooren niet altijd zal kunnen geschieden
door de overheid die de instructie wijzigt: bijv. den Raad.
Artt. 15 en 16.
Bij deze artikelen vroeg een lid wie 't recht heeft aan den
ambtenaar geheimhouding op te leggen. De andere leden
meenden dat vast stond dat de superieuren dit moesten doen.
Een ander lid stelde de vraag of het geen overweging
verdiende aan het onder 2e genoemde toe te voegen«of
aan leden van den Gemeenteraad."
Andere leden zouden zoodanige aanvulling bedenkelijk
achten.
In een andere Sectie zagen enkele leden gaarne een nadere
omschrijving der «opgelegde verplichtingen" in dit artikel
genoemd. Voor degenen, die genoodzaakt zijn straf op te
leggen, geeft het houvast. In gelijke verordeningen van andere
gemeenten komt een omschrijving van den algemeenen
ambtsplicht voor. In dit verband wordt gewezen op art. 11
van het Haagsche reglement.
Art. 17.
Een lid meende dat door verplaatsing in dit artikel van
de woorden »in dienst der gemeente" de redactie zou wor
den verbeterd.
Art. 18.
Een lid stelde het geval dat iemand in de stad wonende,
tot ambtenaar benoemd, door B. en W. werd verplicht, in
verband met zijn werkzaamheden te verhuizen. Is dan ook
de bepaling van art. 13 toepasselijk?
Neen, werd van andere zijde geantwoord: «zulk een be
noeming kan gelijk gesteld worden met een bevordering."
Een ander lid zou behalve «bevordering" ook. «benoeming"
uitgezonderd willen zien.
Een lid in een andere Sectie vroeg of het wonen in de
gemeente voor alle ambtenaren strikt noodzakelijk is. Stel een
ambtenaar kan een woning huren in een straat liggende op
grond van een aangrenzende gemeente, terwijl het hem on
mogelijk is gebleken een huis te kunnen verkrijgen binnen
de gemeente.
Kan hij nu toch verplicht worden in de gemeente te
wonen. Naar aanleiding van deze opmerking werd er de
aandacht op gevestigd dat in het artikel bepaald is dat B. en
Het komt ons niet noodig voor, dat vóór de vaststelling of
wijziging der instructies het advies wordt ingewonnen van
de hier bedoelde vereenigingen.
Wanneer de ambtenaar tevoren wordt gehooid, kan hij
desgewenscht zijn vakvereeniging raadplegen en kan deze
hare opmerkingen ter kennis van het gemeentebestuur
brengen.
Indien de instructie door den Raad moet worden vastge
steld, kan het hooren van den ambtenaar door Burgemeester
en Wethouders geschieden. De concept-instructies worden
toch door ons College bij Uwen Raad aanhangig gemaakt en
ons College kan dus den ambtenaar vooraf op het concept
hooren. Het komt er slechts op aan, dat de ambtenaar vóór
de tot standkoming gelegenheid heeft gehad zich er over uit
te laten.
Ten slotte stellen wij U nog een tweetal kleine aanvullin
gen van dit artikel voor, die ons achteraf wenschelijk zijn
gebleken, n.l.:
a. aan 3° toe te voegen: «en wie in bijzondere omstandig
heden verlof verleent", en in verband hiermede het woord
»en" te vervangen door een komma
b. in het laatste lid tusschen de woorden «Tot" en «wijziging"
in te voegenvaststelling of."
Artt. 15 en 16.
Het omtrent de verplichting tot geheimhouding voorge-
schrevene is bezwaarlijk voor nadere uitwerking vatbaar. Met
het bepaalde in het desbetreffende artikel van de ambtenaren-
verordening der gemeente Enschede komt het vrijwel overeen.
De geheimhouding kan door de superieuren worden opgelegd.
Bij het door «andere leden" in het midden gebrachte kun
nen wij ons aansluiten.
De bedoeling van deze opmerking is ons niet duidelijk.
Blijkbaar heeft zij betrekking op artikel 15. Doch hierin staat,
dat de ambtenaar den eed of de belofte moet afleggen, dat
hij de hem bij zijn instructie of bij deze verordening opge
legde verplichtingen stiptelijk zal naleven. Hoe men dit hier
nog nader kan omschrijven, begrijpen wij niet.
Art. 11 van het Haagsche Reglement, waarnaar wordt
verwezen, is eene algemeene phrase, die feitelijk niets zegt.
Art. 17.
Zonder nadere motiveering is het ons niet mogelijk de
portée van deze opmerking te begrijpen.
Art. 18.
Het in dit artikel bepaalde komt in hoofdzaak overeen
met de bepalingen der verordening van 18 Juli 1912 (Gem.
Blad No. 23), regelende de verplichting der ambtenaren,
beambten en werklieden der gemeente Leiden tot het hebben
hunner vaste woonplaats en tot het feitelijk wonen in die
gemeente. Slechts-het laatste lid omvat een nieuw voorschrift.
De 2e zinsnede van dit lid heeft geen betrekking op een
geval van eerste benoeming. Dit spreekt, dunkt ons, vanzelf.
Het geldt alleen voor iemand, die al ambtenaar is en zonder
meer van overheidswege verplicht wordt te verhuizen. Staat
de verhuizing echter in verband met eene bevordering en wij
zouden hier in navolging van het bepaalde in artikel 13 nog
bij willen voegen, «verlaging in rang", dan behoort evenmin
als bij de eerste benoeming eene geldelijke vergoeding voor
verhuiskosten te worden toegekend.
Indien het aan een ambtenaar door toevallige omstandig
heden inderdaad onmogelijk is binnen de gemeente eene
woning te vinden, dan zal, gelijk terecht reeds in het verslag
wordt opgemerkt, door ons College natuurlijk gebruik worden
gemaakt van de in het tweede lid gegeven bevoegdheid tot
het verleenen van dispensatie van deze verplichting.
'''C/ff iOi J&ïiüO ïat*v iiuultft..