65 Tegenover het. lid, dat gaarne de woorden «kan worden" uit al. 2 zag veranderd in «wordt", werd opgemerkt, dat het heter is B. en W. niet al te zeer te binden, opdat zij instaat zullen zijn naar bevind van zaken te handelen. Zij wezen in dit verband er op, dat soms ziekten gesimuleerd worden. Een ander lid sprak de wenschelijkheid uit, dat de 2e alinea in dier voege gewijzigd wordt, dat B. en W. bevoegd zijn telkens naar gelang van de omstandigheden, waarin de betrokken persoon verkeert, te beslissen, of de kosten zijner vervanging al dan niet tot ten hoogste de helft der bezoldi ging zullen worden ingehouden. Hetzelfde lid betoogt de wenschelijkheid, dat al. 3 van dit artikel aldus gewijzigd wordt, dat ook nog na afloop van den daarin genoemden termijn van anderhalf jaar een gedeelte van de jaarwedde kan worden uitgekeerd. Aan B. en W. zou daarover de beslissing kunnen worden gelaten. Nog merkt genoemd lid op, dat de redactie van alinea 4 van dit artikel, uit medisch oogpunt bezien, niet wel houdbaar is, daar de tweede ziekte daarin genoemd van heel anderen aard kan zijn als de eerste en dus niet altijd een voortzetting van de eerste is. Daartegen werd opgemerkt, dat deze alinea geen uitspraak doet over den aard der ziekten, onder «eerste" en «tweede" aangeduid, maar alleen het risico voor de gemeente voorkomt, dat een ambtenaar met kleine tusschenpoozen tel kens een jaar of langer ziekteverlof zou genieten. Art. 11. Door één lid werd art. 15 der verordening van Enschedé, waarin dezelfde zaak wordt geregeld, duidelijker geacht en de redactie daarvan B. en W. aanbevolen. Een ander lid zag het geval onder de oogen van een ambtenaar, die naast zijn werkkring geheel of gedeeltelijk een andere betrekking waarneemt en vroeg hoe het dan zal moeten gaan met de vergoeding. Art. 12. Dit artikel werd in twee Secties door enkele leden aan den eenen kant te eng en aan den anderen kant te ruim geacht. Ook wanneer een ongehuwd ambtenaar kostwinner is van een ander bloedverwant dan de hiergenoemden wilde men aan deze nabestaanden de gratificatie uitgekeerd zien. Deze is echter volgens het gevoelen dier leden onnoodig voor bloed verwanten in de nederdalende of opgaande linie voor wie de overledene geen kostwinner was. De redactie van dit artikel ware in dien zin eenigszins te wijzigen. Een lid van de andere Sectie acht den zin van het artikel duister en vroeg: «Krijgt de familie van den overledene alleen de daarin «genoemde uitkeering als die familie recht heeft op pensioen Hij vindt het aan den eenen kant te ruim, aan den anderen kant te eng. Genoemd artikel zou alleen zin hebben als de overledene kostwinner was Waar het begrip «kostwinner" wettelijk voldoende vast staat, acht hij een wijziging van dit artikel in den geest van art. 38 van het Haagsche reglement gewenscht. Een ander lid zou den termijn van zes weken in al. 2 genoemd, gewijzigd willen zien in «drie maanden". Van meer dan één kant werd de opmerking gemaakt dat de termijn van zes weken bedoeld in de laatste alinea van dit artikel wat al te kort is. Van andere zijde werd echter betoogd dat deze termijn niet te lang mag gesteld worden in verband met het betrekken van de dienstwoning door den opvolger van den overleden ambtenaar. Art. 14. Bij dit artikel werd door een lid eener Sectie de wensche lijkheid uitgesproken in de instructie der brugwachters meer dere vrije dagen en meer Zondagsrust vast te leggen. Dit werd door een ander lid ondersteund. Daartoe werd in overweging gegeven de doorvaart op Zon- De hier ter sprake gebrachte wijziging verdient o. i. geen aanbeveling. Welken maatstaf zou ons College moeten aan leggen. Willekeur of althans schijn van willekeur zou dan niet uitgesloten zijn. Um dezelfde redenen achten wij ook deze verandering niet wenschelijk. Bovendien, welk gedeelte der bezoldiging zou na anderhalf jaar nog kunnen worden uitgekeerd? Doch hoe dit zij, de dezerzijds voorgestelde regeling is, gelijk gezegd en in het verslag wordt erkend, zeer vrijgevig en yerdere uit breiding moet daarom o. i. achterwege blijven. Anders wordt het zuiver philanthropie. In het vierde lid van dit artikel, inhoudende de bepaling, dat ten opzichte van een ambtenaar, die na ziekte zijn dienst hervat heeft en binnen één maand daarna wederom door ongesteldheid verhinderd wordt zijne werkzaamheden te ver richten, de tweede ziekte wordt aangemerkt als een voortzet ting van de eerste, wordt geen medische kwestie geregeld, zooals terecht reeds in het verslag tegenover de geuite tegen overgestelde meening is opgemerkt. De gemeente kan aan iemand, die voortdurend ziek is, niet steeds zijn salaris blijven uitkeeren. Zonder een bepaling, als in het vierde lid opgenomen, zou een ambtenaar, na slechts even zijn dienst hervat te hebben, telkens opnieuw ziek kunnen worden en zoodoende als't ware tot in het oneindige zijn traktement ontvangen. Art. 11. Wij kunnen niet inzien, dat art. 15 der ambtenarenveror- dening van de gemeente Enschede de voorkeur verdient boven de dezerzijds voorgestelde redactie, welke overeen komt met de desbetreffende regeling in de gemeente Haarlem. Ingeval van ziekte toch lijkt ons art. 11, zooals het thans luidt, beter, aangezien dan aan verschillende personen, die ieder een gedeelte van de taak van hun zieken collega waar nemen, eene geldelijke vergoeding kan worden toegekend. Het hier bedoelde geval valt onder het tweede lid van dit artikel. Ons College kan den betrokken persoon dan eene geldelijke vergoeding geven. i\y ("ff 1 Art. 12. In verband met de gemaakte opmerkingen stellen wij U nader voor het eerste lid van dit artikel als volgt te lezen ■nlndien een ambtenaar overlijdt met achterlating vdn een weduwe of van kinderen beneden den leeftijd van Ï8 jaarof die kostwinner was van .zijne ouders of van broeders of zus ters beneden den leeftijd van i8 jaarwordt eene gratificatie uitgekeerd tot een bedrag, gelijk aan de bezoldiging in geld over een tijdvak van 3 maanden, voorzooveel eerstgenoemde personen betreft verminderd met het bedrag van het weduwen- of weezenpensioen, dat gedurende dien tijd zal worden ge noten." Bij de van andere zijde gemaakte opmerking kunnen wij ons volkomen aansluiten. Art. 14. Zooals bij de Algemeene Beschouwingen reeds is medege deeld, zal een en ander bij de vaststelling van de instructie der brugwachters worden overwogen. Beperking van de doorvaart op Zondag lijkt ons echter niet wel mogelijk. Terecht toch wordt in het verslag gewezen op de toeneming der watersport.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 7