64
Art. 6.
Hierbij werd door een der leden opgemerkt dat in de Haagsche
verordening ook de bezoldiging der ambtenaren wordt geregeld
en gevraagd waarom in deze regeling dit niet is gedaan.
Daartegen werd opgemerkt dat eene algemeene salaris
regeling kan worden verwacht van de Commissie ad hoc, die
vermoedelijk ook in een verordening zal worden vastgelegd en
als zoodanig een onderdeel zal kunnen vormen van deze
verordening.
In een andere Sectie vond men het laatste deel van dit
artikel onduidelijk geredigeerd en achtte beter een redactie
als de volgende: «"Wanneer tot eenzelfden diensttak twee of
«meer ambtenaren behooren, zal daarvoor een afzonderlijke
«regeling gemaakt worden."
Art. 8.
In al de Secties werd dit artikel besproken.
Een lid wenschte in de 2e alinea in den derden regel het
woordje »/can" te vervangen door Dwordt" en in den vierden
regel het woord «worden" te schrappen, teneinde steeds een
overgangstijd met gedeeltelijk salaris te scheppen, alvorens
het salaris geheel ophoudt.
Een ander lid wilde in den laatsten regel van deze alinea in
plaats van «de helft«een derdelezen.
Van andere zijde werd in twee Secties de redactie van
B. en W. verdedigd.
Ook werd gevraagd, wie, bij behoud van de oorspronkelijke
redactie, waarbij het tweede verlof' facultatief wordt gesteld,
over dat verlof heeft te beslissen.
Geantwoord werd dat dit natuurlijk B. en W. doen.
Of de ziekte een gevolg is van drankmisbruik moet volgens
een lid uitgemaakt worden door een geneesheer. Het geldt
hier een medische kwestie, waarover B. en W. moeilijk vol
doende kunnen oordeelen.
Een ander lid zou, wanneer de bezoldiging niet wordt uit
gekeerd op grond van het onder a en genoemde, beroep
willen toelaten op het Scheidsgerecht of de Commissie van
advies, genoemd in art. 32.
Betreffende de 5e alinea sub b werd in een der Sectiën
gevraagd of B. en VV. te beoordeelen hebben of de ziekte
een gevolg is van drankmisbruik of wangedrag van den
ambtenaar. En of, indien B. en W. zich in verband hier
mede om advies tot een geneesheer wenden, deze dit alsdan
zou mogen mededeelen.
Ten opzichte van het geheele artikel werd door een lid van
dezelfde Sectie de opmerking gemaakt dat hij het zeer ruim
geregeld vindt.
Men wees in een andere Sectie er op, dat in het slot van
dit artikel verwezen wordt naar art. 26, sub 5 en dat omge
keerd in art. 26 verwezen wordt naar art. 8, al. 4 en achtte'
beide verwijzingen overbodig. Het beste achtte men, dat in
dit artikel de bepaling uit art. 26 werd ingevoegd, dan had
men daar geen verwijzing meer en de kwestie was beter te
overzien en juister geregeld. Al. 4 van dit artikel zou dan
worden
«Voor hem, die na ziekte zijn dienst hervat heeft en binnen
«een maand daarna wederom door ongesteldheid verhinderd
«is zijne werkzaamheden te verrichten en voor hem die na
«gedurende een jaar zijne werkzaamheden wegens ziekte niet
«te hebben kunnen verrichten naar het oordeel van twee
«geneeskundigen voor de vervulling van zijne betrekking blij-
«vend ongeschikt wordt geacht, wordt die tweede ziekte of
«die blijvende ongeschiktheid aangemerkt als een voortzetting
«van de eerste ziekte".
Het laatste lid van art. 8 zou naar men meende, kunnen
vervallen, daar er geen reden bestaat oin aan te nemen, dat
art. 8 veel inbreuk zou maken op het bepaalde in art. 26,
sub 5.
Art. 6.
Omtrent de regeling van de bezoldiging der ambtenaren is
reeds bij de algemeene beschouwingen het een en ander in
het midden gebracht. Met verwijzing naar het aldaar mede
gedeelde kan dus hier worden volstaan. Slechts zij het ons
vergund op te merken, dat wij niet kunnen inzien, dat de
in «een andere sectie" aangegeven redactie duidelijker is, dan
de door ons College voorgestelde 2e zinsnede van het artikel.
Aangezien de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat de com
missie ad hoc in zake de salarissen voorstelt de bezoldiging
der ambtenaren in één afzonderlijke verordening te regelen,
verdient het aanbeveling in de eerste zinsnede in plaats van
«verordeningen" te lezen: »verordening(eny'
Art. 8.
Het 2e lid van dit artikel komt overeen met het onlangs
door U vastgestelde artikel 18, le lid der verordening, rege
lende de bezoldiging van het onderwijzend personeel aan de
scholen voor openbaar lager onderwijs alhier. Ook in dat
artikel is het verleenen van verder verlof na ziekte gedurende
een jaar facultatief. O. i. verdient het geen aanbeveling en
is er ook geen enkele aanleiding in deze verordening af te
wijken van het nog kort geleden door U ingenomen stand
punt ten opzichte van de onderwijzers.
Volgens artikel 8 ontvangt een ambtenaar, wien wegens
ziekte verlof is verleend,' gedurende de eerste 12 maanden
zijner ziekte zijn volle salaris en gedurende de volgende 6
maanden ten minste de helft van zijn traktement. Voor de
kosten der plaatsvervanging kan n.l. ten hoogste de helft dei-
bezoldiging worden ingehouden, zoodat indien die kosten
minder dan de helft van 't traktement bedragen, de zieke
ambtenaar ook meer dan de helft daarvan uitgekeerd krijgt;
de mogelijkheid is zelfs niet ingesloten, dat de ambtenaar
gedurende korter of langer tijd zijn volle salaris ontvangt.
Deze regeling, die overeenkomt met die, welke voor de onder
wijzers is vastgesteld, komt ons alleszins voldoende voor. Bij
verhooging van de uitkeering tot f gedeelte van de bezoldiging
zou ook de overgang naar den lateren stilstand der wedde
weder zooveel grooter worden.
Het hier bedoelde verlof wordt, zooals terecht geantwoord
werd, door ons College verleend.
Door Burgemeester en Wethouders, die den ambtenaar
gadeslaan, kan zeer wel beoordeeld worden, of de ziekte een
gevolg is van drankmisbruik. Zoo noodig kan de voorlichting
worden ingeroepen van een geneesheer.
Het gevoelen van de Commissie van Advies in te winnen,
alvorens te besluiten tot niet uitkeering der bezoldiging in de
sub a en b genoemde gevallen, achten wij verkeerd en on-
noodig. Ook in andere gemeenten wordt die commissie alleen
gehoord bij het opleggen van straf of bij veroordeeling tot
schadevergoeding.
De hier geuite bewering is niet juist. In art. 8 wordt niet
verwezen naar art. 26. In art. 8 wordt gezegd, en dit is noodig,
dat het geen inbreuk maakt op art. 26, d.w.z. dat niettegen
staande na 1 jaar nog ziekengeld kan worden uitgekeerd,
toch na 1 jaar ziekte ontslag kan worden gegeven, wanneer
de ambtenaar voor den dienst blijvend ongeschikt wordt geacht.
De toepasselijkverklaring van art. 8, alinea 4 in art. 26
beteekent, dat ook in geval van ontslag bij de bepaling van
den duur der ziekte, de ziekte, die binnen één maand na de
eerste intreedt, als eene voortzetting van die eerste ziekte
wordt aangemerkt.
Het is ons niet duidelijk, waarom deze «verwijzingen" over
bodig zouden zijn. Evenmin begrijpen wij, hoe men het bepaalde
in art. 26 sub 5 in art. 8 wil inlasschen. De artikelen behan
delen geheel verschillende onderwerpen. In art. 8 is het
ziekengeld, in art. 26 het ontslag geregeld. Van combineering
kan dus geen sprake zijn.