63
In een andere Sectie werd door een der leden gevraagd of
het wel wenschelijk is dat ook de brugwachters in deze
regeling worden opgenomen.
Art. '2.
In een der Secties werd door een lid dit art. in strijd met
art. 145 van de Gemeentewet geacht.
Een ander lid wenschte dit artikel te lezen
»De ambtenaren worden aangesteld en ontslagen door den
»Raad, voor zoover niet bij de wet of bij verqrdening benoe-
»ming en ontslag aan B. en W. of aan anderen zijn of wor-
»den voorbehouden of opgedragen."
Door een ander lid werd opgemerkt dat het artikel in
dezen vorm overbodig is.
Een derde lid vroeg of ook het recht tot bevordering hier
niet moet worden omschreven.
Een lid sprak ook de wenschelijkheid uit dat de Raad als
regel en het College van B. en W. bij uitzondering de ambte
naren benoemt. Daartegenover werd van andere zijde opge
merkt, dat een Gemeenteraad een der minst geschikte lichamen
is om te benoemen. Hoe vaak toch is bij een benoeming te
constateeren de werking van verschillende invloeden, die met
de bekwaamheid en geschiktheid der ambtenaren voor de
betrekking, waarvoor zij worden aanbevolen, geen of niet
voldoende rekening houden.
Het Dagelijksch Bestuur kan vaak beter beoordeelen, wie
in staat zal zijn een bepaald ambt naar behooren te ver
vullen.
Art. 3.
Hieraan wilden sommige leden toevoegen: »De kosten dezer
keuring komen ten laste der gemeente". Anderen achtten dit
niet noodig. Het is in het belang van den ambtenaar zelf te
worden aangesteld, terwijl in een andere Sectie de vraag
gesteld werd wie de kosten van het onderzoek, bedoeld in lid 2,
zou moeten betalen.
Eeri lid gaf in overweging in de tweede alinea te spreken
van »het gevoelen ingewonnen van" in plaats van »de beslis
sing opgedragen aan."
In een der Secties werd door een lid opgemerkt, dat een
enkel geneeskundig onderzoek geen zekerheid biedt, dat èe
onderzochte lichamelijk voor het door hem te vervullen ambt
geschikt is. Daarom werd een proeftijd van drie of zes maanden
wenschelijk geacht. Na gemelden proeftijd zou dan een her
keuring moeten plaats vinden. Anderen noemden dit een harde
maatregel en betwijfelden of het door gemeld lid geopperde
denkbeeld wel practisch uitvoerbaar zou zijn.
Een ander lid wees er op, dat volgens de tweede alinea
van dit artikel een medicus een beslissing omtrent een benoe
ming in handen zou hebben, wat alleen aan B. en W. of aan
den Raad toekomt.
Art. 4.
In een Sectie werd er op gewezen, dat in dit artikel niet
bepaald is, hoe lang een ambtenaar in tijdelijken dienst mag
wezen, en gevraagd werd een bepaling op te nemen, zooals
bijv. in Art. 4 en 6 der Haagsche verordening, met omschrijving
wanneer de tijdelijke ambtenaar in vasten dienst overgaat.
Men achtte een langdurigen tijdelijken dienst niet gewenscht.
In een andere Sectie werd eveneens de wenschelijkheid
uitgesproken den duur van de tijdelijke aanstelling te bepalen.
Nog werd de vraag gedaan, wie de waarde van de «waar
deerbare voordeelen" onder 3 genoemd bepaalt. Een lid meende
dat deze waarde blijkt uit den pensioengrondslag.
Art. 5.
Een der leden juichte deze bepaling zeer toe en hoopte dat
aan dit artikel bijzonder streng de hand zal gehouden
worden.
Tegen het opnemen der brugwachters onder de verordening,
wij geven het gaarne toe, bestaan zeer zeker bezwaren. In
dien deze verordening op de brugwachters niet toepasselijk
werd verklaard, zou echter voor hen weder eene aparte ver
ordening moeten worden gemaakt, aangezien het ook be
zwaarlijk zou zijn hen onder het werkliedenreglement te
brengen.
Art. 2.
Wij kunnen niet inzien, dat dit artikel in strijd zou zijn
met de Gemeentewet. Art. 145 dier wet tnch geeft den Raad
volkomen de bevoegdheid, om, voor zoover geen regeling voor
bepaalde benoemingen bij de wet is getroffen, de benoeming
der gemeente-ambtenaren en bedienden bij plaatselijke ver
ordening te regelen. Verder kunnen wij ons aansluiten bij
hetgeen in het verslag van andere zijde is aangevoerd tegen
de bewering van een lid, dat de wenschelijkheid uitsprak, om
den Raad als regel en het College van Burgemeester en Wet
houders bij uitzondering de ambtenaren te doen benoemen.
Ook in de Haagsche en Haarlemsche ambtenarenreglementen
zijn hieromtrent bepalingen van dezelfde strekking, als door
ons voorgesteld, opgenomen.
Het recht tot bevordering behoeft in dit artikel niet nader
omschreven te worden; dat ligt opgesloten in het recht van
benoeming.
Art. 3.
De keuring, in het eerste lid van dit artikel bedoeld, brengt
voor den ambtenaar geene kosten mede, aangezien daarmede
de stadsgeneesheeren zijn belast. Met de keuring, omschreven
in het tweede lid, is het een ander geval. Het is echter de
bedoeling, dat de kosten dezer herkeuring voor rekening van
de gemeente komen. Er is geen bezwaar tegen, dit nog uit
drukkelijk in het artikel te vermelden, weshalve wij U voor
stellen aan het 2e lid toe te voegen«De hieraan verbonden
kosten komen voor rekening van de gemeente
Teneinde elk misverstand omtrent de bedoeling van het
tweede lid weg te nemen, geven wij U alsnog in overweging
achter het woord «beslissing" in te lasschen de woorden:
omtrent de lichamelijke geschiktheid"
Het denkbeeld, om de ambtenaren na een proeftijd van
drie of zes maanden aan eene herkeuring te onderwerpen,
lacht ons niet toe. De ambtenaren verkeeren dan te lang in
het onzekere en zullen er door worden afgeschrikt om naar
een vacante plaats alhier te solliciteeren.
Art. 4.
Bij nader inzien lijkt het ook ons niet kwaad in de ver
ordening eene bepaling betreffende den duur van de aanstel
ling van tijdelijke ambtenaren op te nemen. Wij geven U
daarom in overweging tusschen de artikelen 3 en 4 een
nieuw artikel in te voegen, luidende:
Art. 3bis.
y>Tijdelijke ambtenaren kunnen niet langer dan twee ach
tereenvolgende jaren als zoodanig in dienst zijn. In bijzondere
gevallen kan door of met toestemming van Burgemeester en
Wethouders, of, indien de ambtenaar door den Raad, is benoemd
door dezen, van dit voorschrift worden afgeweken
Met de op geld waardeerbare voordeelen, waarvan onder 3°.
sprake is, worden bedoeld het genot van vrije woning en der
gelijke aan de betrekking verbonden voordeelen. Van waar-
deeren is in deze verordening geen sprake. De desbetreffende
tabel is vastgesteld bij raadsbesluit van 26 Maart 1914.