GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
59
IK^EKOSIE^ STUKKEN.
N°. 95. Leiden, 24 April 1917.
Onder overlegging van het door de Commissie van rapporteurs uitgebrachte Algemeen Verslag van het verhandelde in
de Secties van den Gemeenteraad over de concept-verordening, regelende den rechtstoestand van de ambtenaren der gemeente
Leiden hebben wij de eer Uwe Vergadering daarnevens aan te bieden de Memorie van Antwoord op dat verslag.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
ALGEMEEN VERSLAG van het verhandelde in de Secties
over de Gemeente-Verordening regelende den rechts
toestand van de ambtenaren der gemeente Leiden.
De Raad was voor de behandeling dezer verordening in drie
Secties verdeeld, die daarvoor den 4den October 1916 bijeen
kwamen.
In de eerste Sectie waren met den Voorzitter, den heer
J. A. van Hamel, Weth., aanwezig de heerenS. de Boer Azn.,
Mr. A. van der Eist, P. Hoogenboom, A. Mulder, W. Pera,
Mr. Dr. C. W. van der Pot Bz., F. van Romburgh en K. Sijtsma.
Afwezig: Prof. Mr. P. J. M. Aalberse.
Jhr. Mr. Dr. N. C. de Gijselaar woonde de vergadering
eenigen tijd bij.
In de 2e Sectie waren aanwezig de HeerenMr. J. C. van
der Lip, Voorzitter, H. W. Fischer, C. J. van Tol, A. L.
Reimeringer Gz., D. van Gruting, Mr. A. J. Fokker, B. J.
Huurman Dz., J. P. Mulder.
Afwezig: Prof. Mr. J. E. Heeres, H. M. Sasse.
De 3e Sectie werd, behalve door den Voorzitter, den Heer
J. A. Bots, bijgewoond door de heerenJ. Botermans, Mr.
P. E. Briët, Dr. G. Fabius, J. Harte velt Azn., Mr. A. Tepe
en J. P. Vergouwen.
Afwezig Dr. H. J. Zwiers.
Ook deze Sectie woonde de Burgemeester eenigen tijd bij.
Tot rapporteurs werden resp. benoemd de heeren K. Sijtsma,
J. P. Mulder en J. P. Vergouwen.
Algemeene beschouwingen.
In alle drie afdeelingen werden algemeene beschouwingen
gehouden.
In ééne Sectie herinnerde een der leden aan de lijdensge
schiedenis van deze verordening, waar het reeds bijna tien
jaren geleden is dat de Raad bij wijze van motie de wensche
lijkheid ervan uitsprak. B. en W. verklaarden zich al dadelijk
tegen die motie en die stemming tegen de zaak is gebleven.
Door de Commissie voor de Huishoudelijke verordeningen is
indertijd een uitvoerig rapport over de oorspronkelijke ver
ordening uitgebracht, doch daarvan is blijkens 't nieuwe ont
werp door het College van B. en.W. weinig notitie genomen.
Het treft voorts, dat de toelichting van B. en WT. op de ver
ordening zoo uiterst sober is.
Bovendienwaarom hebben zij zich niet uitgelaten over de
kwestie van het Scheidsgerecht, in het advies der Commissie
voor de Huishoudelijke Verordeningen nadrukkelijk aan de
orde gesteld. Dit lid vroeg: hoe is het oordeel van B. en W.
over het scheidsgerecht? Kunnen zij meegaan met de bepa
lingen dienaangaande voorkomende in de verordeningen van
Maastricht en Enschedé, uit welke regelingen blijkt dat een
scheidsgerecht hier mogelijk is? Hij zou echter ook gaarne
vernemen hoe B. en W. daarover denken.
Een ander lid sloot zich aan bij de klacht dat deze veror
dening zoolang op zich heeft laten wachten. Al erkende hij
dat in de laatste jaren daartoe verschillende omstandigheden
buiten den wil van B. en W. hebben meegewerkt, zeker zou
het concept wel eerder bij den Raad zijn gekomen als dat
College er iets voor had gevoeld. Het verwijt van B. en W.
dat de voorstanders van zoodanige regeling in den Raad liever
zelt met een verordening hadden moeten komen, achtte hij
onbillijk. Daaraan zouden voor raadsleden die niet de beschik
king hebben over de ambtenaren ter Secretarie, zooals B. en
W., groote bezwaren verbonden zijn geweest. Anders zou het
geweest zijn wanneer daarvoor een Raadscommissie ware be
noemd. Doch waarom hebben B. en W. de wenschelijkheid
daarvan dan niet te kennen gegeven, toen de motie Aalberse
werd behandeld? Overigens ligt er z. i. niets onbehoorlijks in
dat de Raad bij wijze van motie B. en W. tot iets uitnoodigt.
De Raad heeft toch ook het recht van initiatief.
MEMORIE YAN ANTWOORD.
Algemeene Beschouwingen.
De bij de algemeene beschouwingen in het verslag gemaakte
opmerkingen kunnen in een drietal rubrieken worden onder
gebracht
I. opmerkingen over de tot standkoming der concept-ver
ordening of daarmede samenhangende;
II. opmerkingen betreffende de al of niet wenschelijkheid,
om den rechtstoestand der ambtenaren bij verordening te
regelen
III. opmerkingen over speciale onderwerpen.
Ad. I. Opmerkingen over de totstandkoming der concept
verordening of daarmede samenhangende,
In de toelichting, gevoegd bij de op 23 Mei 1914 (Ingek.
Stukken No. 123) ingediende concept-verordening, zijn de
redenen, waarom ons College niet eerder gevolg heeft gegeven
aan de in de raadszitting van 5 December 1907 met 15 tegen
13 stemmen aangenomen motie van den heer Aalberse, waar
over in eene vorige vergadering de stemmen gestaakt hadden,
uitvoerig medegedeeld, 't Komt ons daarom niet noodig voor
hierop thans nog nader in te gaan. De geschiedenis mag
verondersteld worden bekend te zijn. Verder zij er aan her
innerd, dat de behandeling der concept-verordening op aan
drang, uit Uwen Raad voortgekomen, is uitgesteld, zooals men
in No. 111 der Ingekomen Stukken van 1916 kan lezen. Door
ons College is de behandeling volstrekt niet op de lange baan
geschoven, al willen wij toegeven, dat er dezerzijds ook geen
directe haast mede is gemaakt. Onderwerpen van meer spoed-
eischenden aard moesten, gelijk vanzelf spreekt, dikwijls den
voorrang hebben.
In dit verband moet ook onze vraag in de memorie van
toelichting worden beschouwd, waarom of de voorstanders van
het regelen der rechtspositie van de ambtenaren, indien zij
van oordeel waren, dat eene verordening, als door hen ge-
wenscht, wel in een kort tijdsverloop kon worden ontworpen,
niet zelf een dergelijke regeling hebben samengesteld of althans
het voorstel hebben gedaan daarmede eene door en uit den
Raad te benoemen commissie te belasten, gelijk in andere
gemeenten, b.v. Haarlem, is geschied, in plaats van ook deze