58 N°. 94. Leiden, 20 April 1917. Blijkens haar in de Leeskamer ter inzage liggend schrijven geeft het bestuur van het Gemeentelijk Werkloozenfonds in overweging de in nevensgaande missive van den Minister van Waterstaat nader omschreven tijdelijke regeling in zake de werkloosheidsverzekering te aanvaarden. De mogelijkheid is toch niet uitgesloten, dat door de hooge eischen, die in den laatsten tijd aan de werkloozenkassen zijn gesteld, deze kassen niet bij machte zullen zijn, om aan hunne reglementaire verplichtingen te blijven voldoen. Bovendien is het bestuui' met den Minister van oordeel, dat het niet ge- wenscht en ook in strijd met de tot nog toe gevoerde gedrags lijn zou zijn, indien de kassen bij het in werking treden der nieuwe subsidieregeling, waartoe Uwe Vergadering op 18 Januari j.l., overeenkomstig ons praeadvies, opgenomen onder No. 31 der Ingekomen Stukken, besloot, te zwak bleken te zijn. Aanvaarding der door den Minister aangegeven tijde lijke regeling zal, volgens het bestuur, geen hooge kosten voor de gemeente medebrengen. Voorloopig toch zijn alleen de kassen der bouwvakarbeiders geducht aangesproken. Deze zullen dus wellicht van de aangeboden hulp gebruik maken. Aangezien de werkloosheid in deze vakken in de laatste tijden echter snel is afgenomen en in verband met den nade renden zomer voorloopig wel geen hooge kosten zal veroor zaken, zullen de betreffende kassen, indien zij al uitgeput mochten zijn tot de bedoelde 25 spoedig weer door het toevloeien der contributiën in beteren doen geraken en in staat zijn zelf weer hare verplichtingen over te nemen. Evenals het bestuur van het Gemeentelijk Werloozenfonds acht ook ons College de door den Minister voorgestelde tijde lijke regeling in verband met de faze, waarin de werkloos heidsverzekering thans verkeert, zeer gewenscht en wij geven U, nu ook de daaraan voor de gemeente verbonden kosten door het bestuur niet bezwaarlijk worden geacht, derhalve in overweging de door den Minister in zijne hierachter afge drukte circulaire neergelegde nadere tijdelijke regeling der werkloosheidsverzekering te aanvaarden en de verdere uit werking en uitvoering dier regeling aan het bestuur van het fonds over te laten. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. 's Gravenhage, 5 Maart 1917. Ik heb de eer U het volgende mede te deelen. Eene door verschillende omstandigheden (vorstperiode, gebrek aan steenkolen, gebrek aan materialen als ijzer, gips enz.) verscherpte werkloosheid heeft in de laatste weken aan vele werkloozenkassen groote eischen gesteld, waardoor haar ver mogen belangrijk is afgenomen. Dit kan tengevolge hebben, dat deze kassen geen uitkee- ringen meer kunnen verstrekken aan die leden, welke krach tens de reglementen nog wel aanspraken bezitten, en ver oorzaakt voorts, dat, wanneer aanstonds de regeling, vervat in het Werkloosheidsbesluit 1917, feitelijk in werking treedt, geen vermogen van beteekenis aanwezig is. Het feitelijke in werking treden der bedoelde regeling (sub- sidieering) kan niet geschieden (vgl. artikel 2 Werkloosheids besluit 1917), alvorens de reglementen der kassen door mij zijn goedgekeurd; deze arbeid wordt thans zooveel mogelijk bespoedigd. In afwachting daarvan acht ik het echter ge wenscht in aansluiting aan hetgeen tijdens de noodregeling steeds werd nagestreefd te bevorderen, dat de werkloozen kassen de nieuwe regeling intreden met een vermogen van beteekenis. Dit doel zou bereikt zijn, indien niet de werkloos heid, tengevolge van de evengenoemde omstandigheden, ver scherpt was. Er moet echter zooveel mogelijk naar worden gestreefd, dat het inderdaad bereikt wordt, hetgeen ook door U zal worden wenschelijk geacht. Het kan worden bereikt, indien de volgende regeling wordt toegepast. Zoodra het vermogen eener tot de noodregeling van 22 Augustus 1914 toegelaten werkloozenkas tengevolge van hare reglementaire uitkeeringen is gedaald tot 25 van haar ver mogen op 31 December 1915, verstrekt deze geen uitkee ringen meer voor rekening der werkloozenkas. De reglemen taire uitkeeringen geschieden dan voor rekening der Overheid, in dien zin, dat gemeente en Rijk daarvan elk de helft betalen. Indien eene gemeente hiermede instemt zal zij dus zoowel de uitkeering als den bijslag verstrekken, welke worden ver leend volgens de thans geldende regelen (circulaires 28 De cember 1916, No. 16851 en 8 Januari 1917 No. 17245), terwijl het Rijk zoowel van de uitkeering als van den bijslag de helft aan de gemeente terugbetaalt. De uitkeeringen worden dus verstrekt overeenkomstig de bepalingen van de regle menten der werkloozenkassen. Door deze regeling wordt tevens het in dezen tijd zeer gewenschte gevolg bereikt, dat, niet tengevolge van uitput ting der kassen het verstrekken van uitkeeringen aan werk- loozen, die nog reglementaire rechten hebben, behoeft te worden gestaakt. Ik vertrouw, dat bij Uw College geen bezwaar er tegen zal bestaan, de hierboven uiteengezette regeling welke uiter aard in allen gevalle niet langer duurt dan tot den datum, waarop de nieuwe subsidie-regeling feitelijk in werking treedt te aanvaarden, en zal het op prijs stellen, Uw bericht zoo spoedig mogelijk te ontvangen. De Directeur van den Dienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling zal U dan mededeeling doen van de namen der vereenigingen, die in den hierboven aangegeven toestand verkeeren. De Minister van Waterstaat, C. Lely. Aan het Gemeentebestuur van Leiden. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 6