56 hellend, doch vlak worden aangelegd, opdat aan beidé zijden een doorgaande rij verbinding tussclien het Utrechtsche Jaagpad en den Hoogen Rijndijk wordt verkregen. Gedeputeerde Staten hebben ons bericht, dat zij genegen zijn hunne plannen overeenkomstig onze wenschen te wijzi gen, mits de meerdere kosten, welke op 4400.worden geraamd, door de gemeente voor hare rekening worden ge nomen, aangezien de beide bedoelde wegen dan hunnebeteekenis als jaagpad geheel verliezen en de provincie volgens den wensch van den Minister van Waterstaat slechts verplicht is voor de jagerij een directe verbinding te maken. Met de Commissie van Fabricage zijn wij van oordeel, dat eene uitgave van f 4400.voor bet omschreven doel wel gewettigd is, al zou het ons natuurlijk nog aangenamer ge weest zijn, indien Gedeputeerde Staten termen hadden kunnen vinden de meerdere kosten voor rekening der provincie te nemen. Onder mededeeling, dat zoowel de kosten van de eerst bedoelde verbetering van den Hoogen Rijndijk, als die, ver bonden aan de aansluiting van de provinciale aan de gemeen telijke werken, nog uit het bij raadsbesluit van 18 December 1913 toegestane krediet van f 70.000.bestreden kunnen worden, geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging ons te machtigen de hierachter afgedrukte vergunning van Dijk graaf en Hoogheemraden van Rijnland d.d. 21 Maart 1917 in zake de verbetering van den Hoogen Rijndijk te aanvaarden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. BESLUIT. Dijkgraaf en Hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Voorgenomen een schrijven van heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden d.d. 24 Januari 1917 No. 8/14, daarbij verzoekende om met intrekking der dezerzijdsche vergunning van 29 November 1916 No. 7/2581 een nieuwe -vergunning te verleenen tot gedeeltelijke afgraving van den Hoogen Rijn dijk in verband met daarop uit te voeren werken, waarin niet het maken van een onafgebroken waterkeerenden muur tot de hoogte van minstens 0.90 M.-f-N. A. P. doch een verhooging tot die hoogte van het op den dijk te leggen trottoir als voorwaarde wordt gesteld Gelet op de Algemeene Keur van het hoogheemraadschap van Rijnland; Gelet op het opnieuw deswege ingewonnen advies van den Ingenieur; BESLUITEN': I. hun beschikking van 29 November 1916 No. 7/2581 voor «zooveel betreft het daarbij sub II bepaalde in te trekken; II. aan de gemeente Leiden opnieuw krachtens artikel 147 der genoemde Keur de vereischte ontheffing der betrokken verbodsbepalingen tot wederopzeggens te verleenen voor het op den Hoogen Rijndijk onder die gemeente vanaf de remise der Noord-Zuidhollandsche Tramwegmaatschappij bij de Utrechtsche brug in oostelijke richting over ongeveer 475 M. lengte maken van een met tegels bezet trottoir en van een rijwielpad, beide aan de Rijnzijde van den op den Hoogen Rijndijk liggende straatweg onder de volgende voorwaarden: 1°. dat de werken worden gemaakt overeenkomstig de bij schrijven van Burgemeester en Wethouders van Leiden van 7 Februari 1917 No. 8/22 overgelegde teekening; 2°. dat de straatkolken en straatriolen en hunne aanslui tingen goed waterdicht bewerkt zijn of worden en geen afvoer hebben naar de Rijnzijde van den Hoogen Rijndijk; 3°. dat de gemeente Leiden zich verbindt de in deze ver gunning en de daaraan verbonden voorwaarden beoogde werken, ten genoegen van hun College steeds in goeden staat te onderhouden en zoo dit door hun College noodig geoordeeld wordt te vernieuwen; 4°. dat tijdens de uitvoering der werken alle van Rijnlands- wege, in het belang van het waterkeerend vermogen van den Hoogen Rijndijk, te geven aanwijzingen, onmiddellijk en stipt nageleefd worden; 5°. dat bij opzegging dezer vergunning de gemeente Leiden verplicht is binnen den door hun College te stellen termijn, de krachtens deze vergunning aanwezige werken op te ruimen zooals dat door hun College zal worden aangegeven en den Hoogen Rijndijk in den door hun College aan te geven toe stand te brengen, zullende bij nalatigheid een en ander van wege Rijnland op kosten van de gemeente Leiden geschieden. 6°. dat deze vergunping niet van kracht is vóórdat eene verklaring van Burgemeester en Wethouders van Leiden zal zijn ontvangen waaruit blijkt dat de gestelde voorwaarden aangenomen worden en zullen worden nageleefd. Aldus besloten den 21 Maart 1917; zullende afschrift dezes worden gezonden aan heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden en aan den Ingenieur. Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland, Pijnackek, Dijkgraaf. C. W. van der Pot Bz., Secretaris. Aan heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. N°. 89. Leiden, 19 April 1917. Door den Burgemeester is onze aandacht er op gevestigd, dat zich in de laatste tijden slechts een gering aantal gega digden aanmeldt voor de betrekking van agent van politie hier ter stede en dat het hem dientengevolge moeilijk, zoo niet onmogelijk is, om in de bestaande vacatures behoorlijk te voorzien. De oorzaak van het gering aantal sollicitanten is volgens den Burgemeester tweeledig. In de eerste plaats zijn vele jonge mannen, die anders naar de betrekking van agent van politie plegen te dingen, gemobiliseerd. Doch bovendien kun nen die jonge mannen, voorzoover zij niet in militairen dienst zijn, ook alweder tengevolge van de mobilisatie, in particu lieren dienst in de stad en speciaal op het land thans veel meer verdienen, dan het traktement van een voor het eerst aangesteld agent van politie bedraagt. Als sollicitanten blijven zoodoende feitelijk slechts over oudere personen, die getrouwd zijn en kinderen ten hunnen laste hebben. Voor dergelijke personen is echter een trakte ment van 600 'sjaars, zelfs vermeerderd met den z. g. duurtetoeslag, te laag. Dit traktement is vastgesteld in de veronderstelling, dat tot tijdelijk agent van politie uitsluitend ongetrouwde jonge mannen worden aangesteld, die eerst na vaste aanstelling en geleidelijke traktementsverhooging in staat behoeven te zijn een gezin te onderhouden. Getrouwden dienen echter een hooger salaris te ontvangen. Anders is het hun niet mogelijk te solliciteeren. Ook in andere gemeenten doet zich, naar de Burgemeester ons heeft medegedeeld, een zelfde verschijnsel voor. Aangezien het nu, hangende het door de commissie ad hoe naar de verschillende salarissen ingestelde onderzoek, be zwaarlijk is eene nieuwe salarisregeling voor de agenten van politie vast te stellen en dit ook onbillijk zou zijn tegenover de ambtenaren, aan andere takken van dienst verbonden, is door den Burgemeester ter oplossing van de gerezen moeilijk heid eene tijdelijke regeling ontworpen, waarmede ons College zich wel kan vereenigen. Het begintraktement van een tijdelijk aangesteld agent van politie, thans bedragende 60Ü.jaars, is, gelijk gezegd, te laag. Daarom wil de Burgemeester deze aanvangswedde ver hoogd zien tot 700.'sjaars. Wanneer eene dusdanige verhooging van de bezoldiging der tijdelijke agenten van politie tot stand komt, zal echter ook de traktementsregeling voor de vast aangestelde agenten van politie 2e klasse moeten worden gewijzigd. Volgens de thans geldende regeling ontvangt een agent van politie 2e klasse bij vaste aanstelling een aanvangswedde van 675. met 4 verhoogingen van 25.na 2, 4, 7 en 12 jaar vasten dienst, tot een maximum van 775. Het is duidelijk, dat deze regeling niet onveranderd kan blijven, wanneer de jaarwedde van een tijdelijk agent van politie wordt gebracht op f 700.De geldelijke promotie moet bij vaste aanstelling f 7-5.— blijven bedragen, aange zien hierin een bedrag van f 50.is begrepen ter tege moetkoming in de pensioensbijdragen. Juist omdat een tijdelijk agent van politie niet voor pensioen behoeft bij te dragen, is zijn traktement zooveel lager dan dat van een vast aan gestelde. De verhooging der bezoldiging van de tijdelijke agenten tot f 700.moet dus volgens den Burgemeester gepaard gaan met een wijziging der traktementsregeling voor de agenten van politie 2e klasse in dien zin, dat niemand in die klasse minder dan 775.'sjaars verdient. De agenten 2e klasse, die op hun minimum staan, moeten dus eene verhooging van 100.ontvangen, terwijl zij die in het genot zijn van 1, 2 of 3 periodieke vertioogingen resp. f 75,,50.en 25,'sjaars meer deelachtig moeten worden. Degenen, die het maximum-salaris der 2e klasse reeds be reikt hebben, alsmede de agenten van politie der le klasse en de hoofdagenten krijgen derhalve bij de geschetste tijde lijke regeling geen hooger salaris. Ook hun eene hoogere bezol diging toe te kennen zou in strijd zijn met de billijkheid. Zij toch verkeeren in deze in dezelfde positie, als de andere gemeente-ambtenaren, wier traktementsherziening moet wach ten op de algemeene regeling. Tot die vaste agenten van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 4