GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 49 IIÜGEKOMEli STUKKEN. N°. 83. Leiden, 14 April 1917. Blijkens de in Uwe Vergadering van 18 Januari j.l. in handen van ons College ten fine van praead vies gestelde motie van de heeren Sijtsrtia, Vergouwen en van Gruting, achten die heeren het noodig andermaal een uitspraak van Uwe Ver gadering uit te lokken omtrent het z. g. ambulantisrne op de lagere scholen. Ofschoon Uwe Vergadering op 9 Maart 1911 met overgroote meerderheid overeenkomstig ons praeadvies van 2 Maart t. v. (lngek. Stukken n°. 44) en het gevoelen van de Plaatse lijke Schoolcommissie besToot aan het hoofd der nieuwe 6-klas- sige school aan de Heerenstraat niet het onderwijs in eene klasse op te dragen en onze meening en die der Plaatselijke Schoolcommissie over het ambulantisrne bij U bekend is, oor- deelen wij het toch dienstig, nu uit Uw midden een motie te dezer zake is ingediend, U nogmaals, onder overlegging van het hierachter afgedrukt uitvoerig rapport der Schoolcom missie, met het door ons College in deze ingenomen stand punt in kennis te stellen. Volgens de door hen ingediende motie zijn de voorstellers van oordeel, dat zoowel het belang van bet lager onderwijs als het financieel belang der gemeente medebrengt, dat op de open bare lagere scholen in deze gemeente met niet meer dan 12 halfjaarsklassen aan het hoofd der school het onderwijs in ééne der klassen wordt opgedragen. Uit de motie blijkt o. i. niet duidelijk, hoever de voorstellers de afschaffing van het ambulantisrne wenschen uitgestrekt te zien. Afgaande op den letterlijken inhoud der motie willen de voorstellers, dat alleen aan de hoofden der scholen van de 3e en 4e klasse het onderwijs in eerie vaste klasse wordt opgedragen. Immers, deze scholen hebben »niet meer dari 12 halfjaarsklasse", in tegenstelling met die der le en 2e klasse, waarbij jaarklassen worden aangetroffen. Deze laatste cate gorie zou dus geheel uitgeschakeld kunnen worden, doch wij vermoeden, dat de motie ook wel op deze scholen of althans op de meeste daarvan, betrekking zal hebben. Wij zullen deze kwestie echter verder laten rusten. Om twee redenen meenen de voorstellers der motie,' dat tot afschaffing van het ambulantisrne op de door hen bedoelde scholen moet worden overgegaan en wel in het belang van het onderwijs en in het financieel belang der gemeente. Beide redenen komen ons niet steekhoudend voor. Afschaf fing van het ambulantisrne achten wij niet in het belang van het onderwijs, terwijl die afschaffing o. i. voor de gemeente ook geen of gering financieel voordeel zou opleveren. Het zij ons vergund deze beide stellingen nader toe te lichten. I. De afschaffing van het ambulantisrne op de groote scholen hier ter stede is niet in het belang van het lager onderwijs. De werkkring van het hoofd eener groote stadsschool is naar onze overtuiging een veel omvattende werkkring, die steeds hooger eischen aan de werkkracht van den titularis stelt en die groote verantwoordelijkheid oplegt. Immers, tot de taak van het hoofd eener lagere school behoort het geven van leiding aan den geheelen schoolarbeid, het uitoefenen van controle, benevens het voeren der admi nistratie. Het geven van leiding is een eerste vereischte, om tot de noodzakelijke eenheid in het onderwijs te geraken. Wanneer, zooals in de groote scholen hier ter stede het geval is, vele onderwijzers aan eene gemeenschappelijke taak werken, is aan ieder een bepaald gedeelte van de leerstof ter behandeling in zijne klasse aangewezen. Ten einde te voorkomen, dat de school uiteenvalt in zooveel schooltjes als er klassen zijn, is voortdurende leiding noodig tot richtige afwerking van het leerplan. Hierdoor kan de zoo noodzakelijke aansluiting tus-' schen de verschillende klassen verkregen worden. Temeer is deze voortdurende, voor sommige onderwijzers dagelijksche leiding noodig, wanneer, zooals in de laatste tijden het geval is geweest, telkens weer nieuwe leerkrachten aan de school optreden. Het is de taak van het hoofd der school deze nieuwe leerkrachten zich te doen inwerken in de bestaande organi satie aan de school, hen niet alleen door gesprekken in te lichten omtrent de leerstof en de behandeling daarvan in eene bepaalde klasse, maar ook door voorbeelden te doen zien, hoe in die school wordt gewerkt. Dit klemt vooral voor de jonge, weinig ervaren onderwijzers. Wat zou er in de laatste jaren van de eenheid en den samenhang van het onderwijs terecht zijn gekomen, waar door de afwezigheid van tal van onderwijzers zoovele tijdelijke, onervaren leerkrachten moesten optreden? Aan sommige scholen vier en meer tegelijk. En ten opzichte van de overige onderwijzers moet het hoofd der school in de gelegenheid zijn door zoo nu en dan het werk over te nemen zich een oordeel te vormen over de vorderingen der leerlingen en tegelijk daarmede over de bekwaamheid van den onderwijzer en diens meerdere of mindere geschiktheid, om in de klasse, waarin hij les geeft, geplaatst te zijn. De bestrijders van het ambulantisrne erkennen wel, dat het gewenscht is de eenheid in het onderwijs op de school te bevorderen, doch willen deze eenheid verkregen zien door de schoolvergadering. Zeker, een schoolvergadering zou in groote lijnen het leerplan kunnen vaststellen, zou de mtethode kunnen aanwijzen voor elk leervak en algemeene maatregelen van orde kunnen aannemen, maar daarmede zou de eenheid in de school nog niet verkregen zijn, een zaak van zooveel belang, dat de school er mede staat of valt. Door de schoolvergadering zou die eenheid ten hoogste kunnen worden voorbereid. Ook afgescheiden hiervan zien wij niet in, hoe er bij de zoovele mutaties in het onderwijzend personeel sprake zou kunnen zijn van een eenheid eri continuïteit, alleen verkregen door eene vergadering vari personen, die in samenstelling van soms een luttel aantal jaren bijna geheel of grootendeels gewijzigd is. Met het oog op het bevorderen van de eenheid in het onderwijs op de school is het dus o. i. noodzakelijk, dat het hoofd eener groote school de gelegenheid heeft den ganschen dag het onderwijs in de school te volgen, dat hij derhalve ambulant is. Wij zijn hiermede genaderd tot een ander gedeelte van de taak van het hoofd der schoolhet uitoefenen van controle. Het hoofd der school moet krachtens wet en verordening controle uitoefenen op de richtige afwerking van het leer planop de wijze, waarop orde en tucht worden gehandhaafd op de bekwaamheid, den dienstijver en den tact van het onderwijzend personeel. De tegenstanders van het ambulantisrne mogen dit toezicht op de onderwijzers niet noodig achten, wij kunnen niet inzien, dat, waar men bij alle takken van rijks- en gemeentedienst «leiding" en «toezicht" aantreft, het toezicht op de onder wijzers overbodig zou zijn. Het is toch niet aan te nemen, dat onderwijzers, wanneer zij op 19 a 20-jarigen leeftijd de onderwijzersakte behaald hebben, met die akte van bekwaam heid tevens de geschiktheid, de kennis en de kunde hebben ontvangen, om zonder leiding of toezicht goed onderwijs te geven en de tucht te handhaven. Hoe dit te rijmen is met het steeds luider geroep om eene betere opleiding van de onderwijzers, kunnen wij niet begrijpen. Daaruit toch zou men moeten afleiden, dat een jong onderwijzer van 20 jaren in de school nog niet op eigen beenen kan staan. Evenmin kunnen wij toegeven, dat het werk van een onder wijzer niet te controleeren is, zooals men wel eens hoort beweren. Ongetwijfeld toch kan door het hoofd der school worden nagegaan, of de klasseonderwijzer het programma voor een jaar of een half jaar met zijne leerlingen heeft afgewerkt; of hij getracht heeft, niet alleen kennis aan te brengen, maar ook inzicht te geven; of hij leerlingen heeft, die zelfstandig en netjes hebben leeren werken; of er in zijne klasse een opgewekte geest, een beschaafde toon heerscht en of er prettige verhoudingen bestaan. Voorwaar, geenszins zaken van ondergeschikt belang. Ook ter wille van eene goede controle dient derhalve het hoofd eener groote school ambulant te zijn. Slechts ten opzichte van scholen, die zoo klein zijn, dat het hoofd den geheelen dag van uit zijne klasse het schoolleven kan gadeslaan en ingrijpen, waar zulks noodzakelijk wordt, zou het hoofd tevens klasse onderwijzer kunnen zijn. Indien toch aan het hoofd eener grootere school het onder wijs in eene vaste klasse wordt opgedragen, zal hij zich geheel aan zijne klasse wijden. Het onderwijs eischt den geheelen mensch en zal dien ook van hem eischen. Hij zal dus feitelijk den geheelen dag in zijne klasse moeten blijven en dien tengevolge zijn verdere taak als hoofd niet naar behooren kunnen vervullen. Bij het bijzonder onderwijs hier ter stede schijnt men een zelfde gevoelen te zijn toegedaan. Volgens verkregen inlichtingen toch is aan verschillende bijzondere lagere scholen hier ter stede het hoofd niet belast met het geven van onderwijs in eene vaste klasse. Behalve zijn taak als leider en bestuurder dei' school, rusten op het hoofd nog verschillende andere verplichtingen. Wij wijzen slechts op de uitvoering van de verordening regelende het geneeskundig toezicht op de scholen, op de bemoeienissen in verband met de schoolkindervoeding, op de uitvoering van de bepalingen der leerplichtwet, het verstrekken van inlich tingen aan het gemeentebestuur en het schooltoezicht en de verdere administratieve werkzaamheden van het hoofd, die vooral bij groote scholen zeer omvangrijk zijn en onmogelijk buiten de schooltijden kunnen worden verricht Ware het hoofd derhalve tevens klasseonderwijzer, dan zou hij zich herhaaldelijk aan zijne klassetaak moeten onttrekken, natuurlijk zeer ten nadeele van het geregelde onderwijs in zijne klasse. Op grond van al het bovenstaande komen wij daarom tot

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 1