GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 7 OTGEKOMEN STUKKEJf. N°. 12. Leiden, 9 Januari 1917. In verband met Uw besluit van 5 September j.l. (Ingek. Stukken No. 191) tot uitbreiding van de buitengewone school voor lager onderwijs in het Caecilia-Gasthuis met een 5e en 6e leerlokaal, waarvan, met het oog op het aantal leerlingen, dat op plaatsing wacht, één dadelijk en het andere wel binnen kort in gebruik zal moeten worden genomen, dient ook het aantal leerkrachten, dat aan de school verbonden is, te worden uitgebreid. Een 5e leerkracht zal onmiddellijk na de vol tooiing der verbouwing in functie moeten treden, terwijl de 6e leerkracht eerst tegen den tijd van ingebruikneming van het 6e leerlokaal behoeft te worden opgeroepen. Intusschen achten wij het met de Plaatselijke School commissie in het belang van het onderwijs, dat, wanneer de school 5 en weldra zelfs 6 klassen zal bevatten, aan het hoofd niet langer het onderwijs in een vaste klasse is opgedragen. Reeds na de vorige uitbreiding der school ingevolge raads besluit van 14 Januari 1915 (Ingek. Stukken No. 4), drong de Plaatselijke Schoolcommissie erop aan, dat de toen uit 4 klassen bestaande school, behalve het hoofd, een onderwijzend personeel had, in aantal gelijk aan dat der klassen. Ons College meende toen echter, aangezien ons bij informatie gebleken was, dat geene hoogere subsidie van het Rijk te verwachten was, voorloopig geen voorstel tot vermeerdering van het onder wijzend personeel bij U aanhangig te moeten maken, doch hiermede te moeten wachten, totdat wederom vergrooting van het aantal klassen zou noodig blijken. Nu dit thans inderdaad het geval is, zijn wij, evenals de Plaatselijke Schoolcommissie van oordeel, dat verder uitstel in deze het onderwijs op de buitengewone school al te zeer zoude schaden en dat derhalve het hoofd der school moet worden ontheven van zijne taak, om onderwijs in eene vaste klasse te geven. Afgescheiden van de vraag, of het z.g. ambulantisme op de gewone scholen voor lager onderwijs al dan niet wenschelijk is, komt het ons voor, dat voor een onder zoo bijzondere omstandigheden werkende school als de buitengewone school voor lager onderwijs, nu deze weldra 6 klassen zal tellen, aan- stelling van één leerkracht meer dan het aantal klassen zeer zeker noodig is. Terecht toch wijst de Plaatselijke Schoolcommissie er in haar ter visie liggend schrijven op, dat scholen als de buiten gewone school in zeer bijzondere omstandigheden verkeeren. Minder dan in eenigè andere school kunnen groote verschillen bij kinderen, die in hetzelfde klasseverband zijn opgenomen, worden vermeden. Meer dan elders is het verkrijgen van zekere eenheid, door tegemoetkomende individueele hulp, daar noodzakelijk. Kan het hoofd zich vrij bewegen, dan heeft hij gelegenheid allerlei leemten waar te nemen en meestal persoonlijk te doen, wat noodig is, om er in te voorzien. Hij kan zijne opmerkingen vergelijken met de ervaringen van den klasse-onderwijzer, ten einde met hem in overleg te treden over hetgeen strekken kan om achterblijven te voorkomen. Heeft hij zelf een vaste klasse, dan kan daarvan weinig of niets terecht komen. Voor leiding en overleg met de klasse onderwijzers is dan geen voldoende gelegenheid, hetgeen vooral aan eene buitengewone school een vereischte is, omdat voor verschillende vakken geen vastgestelde methoden bestaan, omdat bijna elk kind, zooals wij reeds zeiden, een individueele behandeling vraagt en omdat het personeel in den regel uit dat der gewone scholen wordt betrokken en zich dus nog vertrouwd moet maken met het speciale onderwijs op een buitengewone school. Het meest blijkt de noodzakelijkheid van een en ander bij het onderwijs in handenarbeid, zeer zeker een» der belang rijkste vakken op eene buitengewone school. Bij dat onder wijs, dat meest hoofdelijk is, is combineering van klassen noodzakelijk, aangezien aan de jongens onderwijs in den handen arbeid moet worden gegeven in de uren, waarin de meisjes les hebben in de nuttige handwerken. En waar nu gebleken is, dat op de buitengewone school het aantal jongens bijna altijd tweemaal zoo groot is als het aantal meisjes, heeft deze combineering van 2 klassen, elk van 16 leerlingen, tot gevolg, dat de onderwijzeres eene klasse van 10 a 12 meisjes krijgt, maar de onderwijzer eene klasse van 20 a 22 jongens, die, wat ontwikkeling en vaardigheid betreft, zeer veel uiteenloopen. Het is duidelijk, dat in een dergelijke klasse het onderwijs in den handenarbeid slechts zeer onvoldoende tot zijn recht kan komen. En dat dit inderdaad op de buiten gewone school alhier reeds het geval is geweest, kan men lezen in de uitvoerige rapporten van het hoofd der school. De handenarbeid is zelfs zoozeer in de verdrukking gekomen, dat het onderwijs in den handenarbeid geheel en dat in den kleiarbeid in ééne klasse achterwege moest blijven. Verbetering in dezen toestand kan worden gebracht door het hoofd der school telkens een gedeelte der gecombineerde jongensklasse voor zijn rekening te doen nemen. Ook bij ziekte van het onderwijzend personeel doen zich groote moeilijkheden voor, welke natuurlijk eveneens bij vacatures zouden aan den dag komen. Indien toch een der onderwijzers of onderwijzeressen afwezig is, dan kunnen hier niet, zooals op gewone scholen dikwijls mogelijk is, schik kingen worden gemaakt, om den geregelden gang van zaken te verzekeren. Hoogst zelden zal hier de gelegenheid zijn, om profijt te trekken van de diensten van een volontair-kweekeling. Slechts meer ervaren onderwijskrachten kan men laten in springen en deze zijn uit den aard der zaak niet beschikbaar. Kan derhalve het hoofd der school niet als reserve-onderwijzer optreden, dan moeten de kinderen, aangezien tijdelijke indeeling bij een andere klasse veelal onuitvoerbaar is, gedurende een of meer dagen naar huis worden gezonden. Inderdaad heeft dit in het afgeloopen jaar bij ziekte van het onderwijzend personeel eenige malen plaats gehad, hetgeen vooral bij zwak zinnige kinderen, de Schoolcommissie 'zegt het terecht, beslist is af te keuren. Nog andere bezwaren doen zich gelden, wanneer het hoofd verplicht is geregeld in een vaste klasse les te geven. Met het oog op de plaatsing van nieuwe leerlingen n.l. moet het hoofd deelnemen aan het ingevolge art. 3, 2e lid der veror dening van 26 Maart 1914 (Gem.blad No. 5) in te stellen onderzoek. Gedurende dien tijd, alsook bij het bezoeken van sollicitanten in hunne klasse, mist zijn klasse haar leermeester. Wij vertrouwen door het bovenstaande te hebben aangetoond, dat de bestaande toestand niet langer kan worden gehandhaafd en dat het, nu de school weldra 6 klassen zal hebben, in het belang van den goeden gang van zaken beslist noodzakelijk is, dat het hoofd der school wordt ontheven van de ver plichting, om in een bepaalde klasse geregeld les te geven en dat het aantal leerkrachten wordt bepaald op één meer dan dat der klassen. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging: a. ons College te machtigen sollicitanten op te roepen voor de eerlang te vervullen betrekkingen van onderwijzer (onder wijzeres) aan de buitengewone school voor lager onderwijs alhier in verband met de uitbreiding der school ingevolge raadsbesluit van 5 September j.l.; b. te besluiten, dat vanaf een nader door ons College te bepalen tijdstip het hoofd der sub a genoemde school zal worden ontheven van zijne verplichting, om geregeld in eene bepaalde klasse les te geven en het aantal leerkrachten één meer zal bedragen dan het aantal der klassen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 13. Leiden, 9 Januari 1917. In Uwe Vergadering van 25 November 1915 werd er door den Voorzitter Uwe aandacht op gevestigd, dat de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel in de Tweede Kamer der Staten-Generaal had verklaard, dat, wanneer daartoe door den Raad eener gemeente de wensch kenbaar werd gemaakt, de Regeering bereid was een dusdanigen maatregel te treffen, dat kinderen en zieken ter plaatse verzekerd zouden zijn van een voldoende hoeveelheid melk tegen prijzen, niet hooger dan den winterprijs 1914/1915. Deze maatregel zou bestaan in het voor genoemde personen bijbetalen van 2/3 van het verschil in prijs van de melk in den winter van 1914/1915 en in dien van 1915/1916, onder voorwaarde, dat de betrok ken gemeente bereid was V» van het verschil te betalen. Aangezien het ons gewenscht voorkwam van dit aanbod gebruik te maken, stelden wij U toen voor ons College te machtigen ter kennis van de Regeering te brengen, dat de Gemeenteraad van Leiden besloten had Va van het verschil in prijs van de melk in den winter 1914/1915 en in dien van 1915/1916 voor rekening der gemeente te nemen, indien van Rijkswege eene voldoende hoeveelheid melk voor kinderen, zieken, enz. te Leiden beschikbaar werd gesteld tegen prijzen, niet hooger dan den winterprijs 1914/1915 ter plaatse. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming werd de ge vraagde machtiging daarop door U verleend en de verdere uitvoering van een en ander aan ons College overgelaten. Bij missive van 26 October j.l. ontvingen wij tot ons leed wezen van den Minister het bericht, dat naar zijne meening door de aanneming van de Distributievvet alle bijzondere re gelingen in zake levensmiddelenvoorziening waren vervallen, zoodat kinderen en zieken, wat het verstrekken van goed- koope melk betrof, in den vervolge op gelijken voet moesten worden behandeld als alle andere melkverbruikers. Hoewel dezerzijds al het mogelijke is gedaan, om den Mi nister te bewegen op het besluit, om het Rijk niet langer in de kosten van de verstrekking van goedkoope melk te doen bijdragen, terug te komen, is zulks niet mogen gelukken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 1