250 DONDERDAG 21 DECEMBER 1916. Gemeentewerken omtrent die quaestie een rapport uitgebracht. Aan het hoofd van den gemeentelijken ontsmettingsdienst zou een ingenieur nl. de Directeur van Gemeentewerken staan. Daarnaast zou dan staan de Adjunct-Directeur van den Reini gingsdienst, die zich met de geheele inrichting van de zaak zou belasten. En nu moest men daarnaast hebben een medisch adviseur. Men kreeg dus als hoofd den ingenieur, naast hem den adjunct-directeur van de openbare reiniging, terwijl dan als adviseur er een medicus zou worden aangesteld. Hiermede heelt het College van Stadsdoktoren zich niet kunnen vereenigen. Zij wilden aan het hoofd van den ont smettingsdienst niet den ingenieur, maar den medicus. Daarna is benoemd de Commissie, zooeven door mij benoemd, waar van de heer Fischer voorzitter was, terwijl leden waren twee leden der Gezondheidscommissie, twee van het College van Stadsdoktoren, verder een schoolarts, de heer Blöte, terwijl ook de Directeur van Gemeentewerken zitting in deze Com missie had. Secretaris werd de heer van Unen, die een rapport heeft opgesteld, waarvoor ik hem dank zeg. Nu is het toch wel eigenaardig, dat de Gezondheidscommissie en deze Com missie tot de conclusie zijn gekomen, dat de desinfectie- inrichting tot stand moet komen. Waarschijnlijk zouden wij dan ook allen medegaan met het voorstel van de heeren Fabius en Pera om deze zaak voorloopig uit te stellen, wanneer er niet iets was, waardoor wij genoodzaakt zijn er mede door te gaan. De Minister toch heeft geschreven, dat eene ont smettingsinrichting in Leiden noodzakelijk is en dat het Rijk niet verder zal bijdragen in de kosten van den ontsmettingsdienst, wanneer die inrichting niet tot stand zou komen binnen een bepaalden tijd. Het Rijk zou dan 50 willen bijdragen. Wanneer dan verder nog wordt gezegd, dat het cholera- hospitaal nog vrij goed is, en dat men voor cholera niet zoo bang behoeft te zijn, dan antwoord ik, dat het choleragevaar op het oogenblik niet dreigt, maar men toch niet weet, wat er in de toekomst gebeuren kan en de Overheid moet er toch zorg voor dragen, dat men gereed is, wanneer zulk eene in richting noodig mocht blijken te zijn, zoodat men dan dade lijk zal kunnen ingrijpen. Wanneer deze inrichting er is en nooit noodig zal zijn, dan acht ik dit zeer gelukkig, omdat dan hieruit blijkt, dat niemand door deze ziekte is aangetast geworden. Wat de verdere ontsmettingsdienst betreft, heeft de heer Fabius gezegdWij hebben de voorafgaande jaren slechts zoo weinig gevallen gehad van typhus, van roodvonk en diphterie. Ik antwoord weer hetzelfde. Wanneer wij dien dienst hebben ingericht en de medicus misschien den tijd heeft om andere dingen te doen, dan zouden wij ons zelf gelukkig moeten achten, omdat dit een bewijs is, dat er geen of weinig be smettelijke ziektegevallen zich voordoen en hiervoor te zorgen, is toch het doel van den gezondheidsdienst. Mocht het een maal komen tot oprichting van een dergelijken gezondheids dienst, dan zal de taak van den medicus, die aan het hoofd van die inrichting staat, vierledig moeten zijn: In de eerste plaats zal hij werkzaam moeten zijn ter voorkoming van be smettelijke ziekten. In de tweede plaats zal hij ook moeten zorgen, dat de besmettelijke ziekten in de buitengemeenten worden bestreden. In de derde plaats moet hij trachten op te sporen die gevallen van besmettelijke ziekten, die niet worden aangegeven en in de laatste plaats zal hij voortdurend contact moeten houden met. de Gezondheidscommissie. Mijnheer de Voorzitter. Dit zijn de overwegingen, die ons geleid hebben tot het voorstellen een gezondheidsdienst op te richten. Nu krijgen wij de overwegingen omtrent de plaats, waar het gebouw zou moeten worden opgericht. Er zijn drie plannen. Wij kunnen ze kort aanduiden met het plan de Stier (A), plan van de hulpwerf (B) en het plan van het voormalige Invalidenhuis. Zooals men heeft kunnen lezen is het terrein, waarop de molen »de Stier" staat, het meest wenschelijk. In verschillende requester) heeft men nu aangedrongen niet over te gaan tot amotie van »de Stier", daar dit een oud monument is, dat men niet gaarne zou zien verdwijnen. Hierop zou ik zeggen: indien men een terrein wist, dat even geschikt was als het genoemde, waarop de molen »de Stier" staat, dan waren wij verplicht van dit ter rein af te zien. Het plan A is echter verreweg het beste. Men vindt daar de noodzakelijke ruimte en dit terrein laat tevens nog een uitbreiding van de inrichting in de toe komst toe. De Voorzitter. Ik heb de volgende motie van den heer Pera ontvangen »De Raad der gemeente Leiden, overwegende dat het ge- wenscht is om, alvorens te besluiten tot het reorganiseeren van den ontsmettingsdienst en het aanstellen van een stads- geneeskundige voor de besmettelijke ziekten, vooraf een onderzoek in te stellen naar de wenschelijkheid om den ge- heelen geneeskundigen dienst van de gemeente te reorga niseeren, verzoekt Burgemeester en Wethouders nummer 8 van de agenda af te voeren, en dit te behandelen, wanneer de resul taten van dat onderzoek zijn verschenen, en gaat over tot de orde van den dag." Verder is eene motie ingediend door de heerenFabius, Fokker, de Boer, Huurman en Heeres, luidende »De Raad van oordeel, dat medegebruik door de Gemeente van de inrichtingen en hulpmiddelen tot bestrijding en voorkoming van besmettelijke ziekten, die aan het nieuwe Academisch Ziekenhuis worden verbonden, tot een goedkoopere oplossing zal kunnen leiden, dan aanneming van de voorstellen van Burgemeester en Wethouders opgenomen onder No. 259 der ingekomen stukken, Besluit: Burgemeester en Wethouders uit te noodigen, bij de Regee ring stappen te doen om voor de Gemeente het medegebruik te verkrijgen van de inrichtingen en hulpmiddelen tot be strijding en voorkoming van besmettelijke ziekten, die aan het nieuwe Academisch Ziekenhuis zullen worden verbonden de behandeling van de punten 1 tot 6 der voordracht op genomen onder ingekomen stukken No. 259 aan te houden, tot aan den Raad bekend is geworden tot welk resultaat de stappen van Burgemeester en Wethouders bij de Regeering hebben geleid en gaat over tot de orde van den dag." De heer Hoogenboom. M. d. V. Het voorstel van Burge meester en Wethouders is in de eerste plaats van een prin- cipieele strekking, n.l. wat betreft het al of niet instellen van een gemeentelijken gezondheidsdienst tot wering en be strijding van besmettelijke ziekten, maar bevat tevens reeds een zeer uitgewerkt voorstel over de details van uitvoering, indien tot de instelling van dien dienst wordt besloten. Daarbij wordt in het bijzonder over de inrichting en de plaats van de ontsmettingsinrichting, welke voor dien ge zondheidsdienst noodig zou zijn, zeer in details getreden. Zeer zeker zou in het bijzonder over die details veel zijn te zeggen, maar ik geloof, dat wij hier op het oogenblik meer hebben te maken met de beginselquaestie, n.l. of wij zullen overgaan tot de oprichting van een gemeentelijken gezond heidsdienst tot wering en bestrijding van besmettelijke ziekten. M. i. hebben de vorige sprekers niet genoeg onderscheid ge maakt tusschen het algemeene beginsel en de details van het voorstel en hebben zij te veel de detailquaestie, meer bepaal delijk de ontsmettingsinrichting, op den voorgrond gebracht. Ik zou op den voorgrond willen stellen, dat de inrichting van den ontsmettingsdienst is en moet zijn een secundair punt in deze geheele zaak en dat wij op het oogenblik de detailquaesties buiten beschouwing moeten laten. De Commissie, die door Burgemeester en Wethouders in het leven is geroepen ten einde de verschillende adviezen van de Gezondheidscommissie, van den Directeur van Ge meentewerken en van de Stadsgeneesheeren te onderzoeken, heeft m. i. terecht gezegd, dat hetgeen voor de inrichting van den gezondheidsdienst noodig is, eerst kan blijken, indien de medicus, die aan het hoofd er van zal worden gesteld, eenigen tijd die betrekking zal hebben vervuld en hij op de hoogte zal zijn van hetgeen te Leiden op sanitair genees kundig gebied ontbreekt en noodig is. Nu geloof ik, dat Burgemeester en Wethouders in hun uitgebreid en zeer ge detailleerd voorstel te veel op de zaak vooruitloopen. Zij toch stellen reeds voor een ontsmettingsinrichting te bouwen op een door hen aangegeven terrein; voorts dat de medicus, die zij wenschen te benoemen als hoofd van den te creëeren gezondheidsdienst, niet zal zijn leider van den ontsmettings dienst, maar daarvan slechts zal wezen adviseur, en dat de ontsmettingsdienst zal blijven onder de directe leiding van den adjunct-directeur van de gemeentereiniging. Verder wordt door Burgemeester en Wethouders voorge steld om het cholera-hospitaal, behoudens enkele verbete ringen, te laten zooals het is, en nog een afzonderlijken ge neeskundige aan te wijzen, die belast zal worden met de leiding van den dienst in het cholera-hospitaal. Dit nu lijkt mij vreemd, omdat dit ook is eene inrich ting, die dient tot wering en bestrijding van besmettelijke ziekten, waaronder cholera zeker wel mag worden gerang schikt. M. i. zou aan den chef van den in te stellen gemeen telijken geneeskundigen dienst tot wering en bestrijding van besmettelijke ziekten ook de leiding behooren te worden ge geven over de ontsmettingsinrichting en het cholera-hospitaal. Al deze dingen maken, dat ik mij niet kan vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders gelijk dit hier tot in bijzonderheden uitgewerkt voor ons ligt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 8