DONDERDAG 24 DECEMBER 4916.
249
hooge kosten te besteden, naar mijn meening niet. Zooals ik
reeds zeide, komen hier niet meer besmettelijke ziekten voor
dan in in andere plaatsen en hebben we dus nooit dezen
medicus en zijn laboratorium tot onze schade en schande
gemist, maar zijn we steeds, geleid door de Gezondheidscom
missie, in de gelegenheid geweest op andere wijze het noodige
bacteriologische werk te laten verrichten. Toen b.v. in 4914
onze stad overstroomd werd met Belgen, waren deze in een
minimum van tijd ingeënt en was er verder in denzelfden
tijd binnen eenige dagen meer dan voldoende entstof tegen
febris typhoidea hier ter stede vervaardigd.
Wat diphtherie, febris typhoidea en meningitis cerebro-spi-
nalis aangaat, de drie ziekten, die voor bacterologisch onderzoek
in aanmerking komen, de daarmede in verband staande onder
zoekingen zijn steeds in een of meerdere der hier aanwezige
laboraria zeer voldoende verricht. Ik voor mij twijfel dan ook
niet, of in 't vervolg zal het wel mogelijk zijn, deze daar te
laten verrichten, vooral, wannee^ dit volgens een vast con
tract geregeld is.
Zooals U hoort, Mijnheer de Voorzitter, zou ik ook dit door
Burgemeester en Wethouders voorgestelde laboratorium, waar
aan zeer hooge oprichtingskosten, die verre het bedrag van
f 8000.zullen overschrijden, en tevens hooge exploitatiekosten
verbonden zijn, willen laten vervallen, en van het Rijk trachten
gedaan te krijgen, dat in zijn laboratoria de noodige bacterio
logische onderzoekingen verricht worden. Waarom kostbare
inlichtingen te maken en dure apparaten te koopen, wan
neer we deze zoo dicht bij ons hebben en zoo gemakkelijk
daarvan gebruik kunnen maken. Mochten deze onderhande
lingen niet gelukken, Mijnheer de Voorzitter, dan staat boven
dien altijd nog alle gelegenheid tot onderzoek open in het
Centraal Laboratorium van den Gezondheidsraad in Utrecht,
waar een groot gedeelte van de Nederlandsche gemeenten het
te onderzoeken materiaal zeer tot tevredenheid laat onder
zoeken, zooals de Directeur van den Geneeskundigen Dienst te
Utrecht in zijn verslag zegt met betrekking tot de oprichting van
een Gemeentelijk Laboratorium. Werkelijk, Mijnheer de Voor
zitter, het zou naar mijn meening niet te verantwoorden zijn,
wanneer we, waar in plaatsen als Nijmegen, Groningen,
Utrecht, Dordrecht, Arnhem en Delft iets dergelijks niet be
staat, tot oprichting van een laboratorium en aanstelling van
een daaraan verbonden medicus overgingen in deze voor onze
gemeente zoo dure tijden.
Wat dien medicus betreft, bovendien nog dit, wanneer hij
onverhoopt toch mocht aangesteld worden, dan zou ik hem
en niet den adjunct-Directeur van Gemeentewerken aan 't hoofd
van den ontsmettingsdienst willen geplaatst zien.
Ten slotte nog het cholera-hospitaal. Ook tegen het ver
beteren daarvan heb ik bezwaar. In de eerste plaats is het
cholera-gevaar voor onze stad vrij denkbeeldig; sinds 1866
kwam deze ziekte in onze stad niet voor. Vanwaar uit dreigt
het gevaar? Wel, Mijnheer de Voorzitter, vanuit de groote
havensteden en daar is de geneeskundige dienst, zooals we
eenige jaren geleden ondervonden hebben, zoo goed ingericht,
dat we voor verspreiding buiten die steden niet beducht be
hoeven te zijn. Bovendien, wanneer het toch noodig zou zijn,
cholcrabarakken op te richten, dan zou het dwaasheid zijn
dat midden in de stad te doen, deze behooren toch buiten de
stad gelegen te zijn. Ook wat deze betreft, zou ik echter van
het Academisch Ziekenhuis met zijn barakken gebruik willen
maken.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil eindigen na nog een enkel
algemeen woord gezegd te hebben over het nu oprichten van
een Gemeentelijke Dienst tot bestrijding en voorkoming van
besmettelijken ziekten in verband met den geheelen genees
kundigen dienst dezer stad. Wanneer er beter tijden aanbreken,
zal het misschien overweging verdienen de geheele genees
kundige dienst der stad aan een herziening en verbetering te
onderwerpen, zooals dat b.v. in Utrecht het geval is geweest.
Waar de dienst tot bestrijding en voorkoming van besmettelijke
ziekten van den algemeenen geneeskundigen dienst een onder
deel uitmaakt, zou ik nu niet alleen dit onderdeel willen reorgani-
seeren, neen ik zou daarmede zeker willen wachten tot de geheele
geneeskundige dienst onzer gemeente gereorganiseerd wordt.
Tot zoo lang zou ik in ieder geval trachten dien dienst te ver
binden met en onder te brengen in de aan het Rijk behoorende
en voor dat doel geschikte inrichtingen. Blijkt het dan in den
loop der jaren, dat het beter is, deze gemeentedienst geheel
los van het Rijk in te richten, welnu dan, we kunnen het
dan nog doen. Dat is in ieder geval beter dan nu deze
dienst in te richten zonder zelfs maar een poging aangewend
te hebben, of het in deze bijzondere tijden niet voldoende
en goedkooper kan gedaan worden op de door mij aange
geven wijze.
Gaarne zou ik Uw antwoord willen hooren, Mijnheer de Voor
zitter, en U willen verzoeken te beginnen met alleen algemeene
beschouwingen te houden en de raad te laten stemmen over de
principieele kwestie van het oprichten van een gemeentelijken
dienst tot bestrijding en voorkoming van besmettelijke ziekten.
De heer Pera. M. d. V. Ik wil erkennen, dat de oprichting
van eene ontsmettingsinrichting mijne gedachten heel wat
heeft beziggehouden. Voor zoover ik de zaak kan beoordeelen,
zal het eene dure geschiedenis worden, en wanneer wij dan
nog maar eenigszins de zekerheid hadden eene goede inrichting
te zullen krijgen dan zou er nog iets voor te zeggen zijn. Ik
wil erkennen, dat ik heel blij ben, dat dr. Fabius deze be
sprekingen heeft geopend en ik heb mij zeer verheugd over
de wijze, waarop hij dit heeft gedaan. Hij sprak als deskun
dige en ik ben maar een leek. Dit neemt evenwel niet weg,
dat uit alle gegevens, die ons ten dienste staan, een leek zich
toch ook wel eenige voorstelling maakt van de zaak, en er
een oordeel over krijgt. Het is voor mij nog zeer de vraag,
of de inrichting gelijk deze door Burgemeester en Wethouders
is voorgesteld wel in alle opzichten aan het doel zal beant
woorden. Wij lezen, dat Burgemeester en Wethouders ver
schillende Commissiën over de zaak hebben gehoord, maar
het is hier geweest: zooveel Commissiën, zooveel verschillende
adviezen, zoodat Burgemeester en Wethouders met de zaak
wel wat verlegen zaten en zij niet wisten, wat met al die
adviezen te doen. Daarom is toen een Commissie in het leven
geroepen bestaande uit verschillende fracties om op die wijze
een bepaald advies te krijgen, waaraan men zich kon vast
houden, en vraag ik mij zelf af: zal dit advies nu werkelijk
aan het doel beantwoorden. Dit kan het geval zijn, doch ik
ben bevreesd, dat de voorgestelde inrichting spoedig zal
blijken veel te wenschen over te laten. De ervaring bij andere
dingen opgedaan noopt te meer den noodigen tijd van beraad
te nemen en de noodige voorzichtigheid te betrachten. Sommige
menschen, zooals de heer Sijtsma, zijn vlug klaar met het
vellen van een oordeel, anderen hebben daar meer tijd voor
noodig. Verder werd er ook door deskundigen bezwaar ge
maakt tegen de plaats waar deze inrichting gevestigd zou
worden. De een vindt de voorgestelde plaats, afgezien van de
quaestie »de Stier", uitmuntend, een ander daarentegen weer ge
heel ongeschikt. Ik meen dus, dat wij ons eerst eens goed daarop
moeten beradeu, alvorens er een besluit genomen wordt.
Verder heeft de heer Fabius nog eeue zaak genoemd, waar
over ik ook had willen spreken, dat is de verscheidenheid op
het gebied van den geneeskundigen dienst.
Men heeft schoolartsen, stadsgeneesheeren en nog anderen,
die tot den geneeskundigen dienst behooren. Mij komt het
noodzakelijk voor dat er meer eenheid in de verschillende
werkzaamheden gebracht wordt.
Staat men aan den eenen kant voor kolossale uitgaven, aan
den anderen kant staat men tegenover toestanden die veran
derd moeten worden en die door het voorgestelde plan m.i.
hoegenaamd niet worden verbeterd.
Mijnheer de Voorzitter. Al die bezwaren hebben mij er toe
geleid om bij den Raad in te dienen de volgende motie
»De Raad der gemeente Leiden, overwegende, dat het
wenschelijk is om, alvorens te besluiten tot het reorganiseeren
van den ontsmettingsdienst en het aanstellen van een stads-
geneeskundige voor de besmettelijke ziekten, vooraf een onder
zoek in te stellen uaar de wenschelijkheid om den geheelen
geneeskundigen dienst van de gemeente te reorganiseeren,
verzoekt Burgemeester en Wethouders Nummer 8 van de
agenda af te voeren en dit te behandelen, wanneer de resul
taten van dat onderzoek zijn verschenen,
en gaat over tot de orde van den dag."
Waar de tijdsomstandigheden nog niet van dien aard zijn,
dat men een dergelijke groote uitgave zonder dringende
noodzakelijkheid kan doen en Dr. Fabius er op heeft gewezen,
dat de oprichting van die inrichting niet zoozeer dringt, meen
ik, dat er des te meer reden is om te werken in de richting,
die Dr. Fabius heeft aangegeven. Ik sluit mij dan ook geheel
aan bij het betoog van dien geachten spreker.
De heer van Gruting. M. d. V. De heer Fabius heeft als
medicus en als lid van den Raad bezwaar gemaakt om dit
onderwerp nu te behandelen. Hij wilde de quaestie liever uit
stellen en probeeren om voorloopig een contract te sluiten
met het Rijk, ten einde deze instelling onder te brengen bij
het nieuw te stichten Academisch ziekenhuis. De heer Fabius
heeft erop gewezen, dat de resultaten, verkregen in de
kleine oude laboratoria, dikwijls betere resultaten hebben
dan die men verkregen heeft in de prachtig ingerichte labora
toria. Dat wisten wij wel. Ook groote mannen vóór de heer
Fabius hebben dit reeds beweerd.
Laat ik even de geschiedenis nagaan, zooals die door den
secretaris van de gemengde commissie is opgebouwd. Die
geschiedenis leert ons, dat er tot 1912 eigenlijk alleen quaestie
is geweest over het al of niet veranderen van het cholera-
hospitaal. De Raad, die in 1908 het principe heeft goedgekeurd
om alhier een ontsmettingsdienst op te richten, diezelfde Raad
heeft indertijd een aangeboden ontwerp niet goedgekeurd, daar
het naar zijn zin niet breed genoeg was opgezet. Het ontwerp
is toen van de agenda afgevoerd en men is gekomen tot een
algemeenen ontsmettingsdienst. In 1912 heeft de Directeur van