246 DONDERDAG 21 DECEMBER 1916. doen aan haar plicht en wanneer men billijk daarover oor deelt, zal men dat moeten erkennen en tevreden moeten zijn. De heer Sijtsma vertelt hier dat er verschillende werklieden, zijn, die hunne ontevredenheid over dit stelsel hebben geuit. Van de menschlievendheid van dergelijke personen krijg ik echter geen hoogen indruk. Ik wil integendeel met ernst pleiten voor het behoud van dit stelsel, waarbij men rekening houdt met het aantal kinderen. Wanneer de ouders hun kinderen naar bed moesten sturen zonder hun eén boterham te kunnen geven, zou ik dat werkelijk wreed vinden. De heer Sijtsma. Daar gaat de quaestie niet over! De heer Pera. Daar gaat de quaestie hier zeker wel over. Bij het egoistische systeem van den heer Sijtsma zouden de gezinnen met 10 kinderen niet zoo goed kunnen bestaan als op het oogenblik. Daarentegen wanneer dat wel het geval zou zijn, zou de bijslag zoo hoog moeten zijn, dat de men- schen met minder kinderen er royaal van zouden kunnen leven. De Voorzitter. Wij achtten de tijden nog zoo zorgelijk, dat wij besloten weder bij Uwen Raad te komen met een voorstel tot bestendiging van den toeslag. Ik dacht, dat dit voorstel Uw aller sympathie zou hebben. Ik meende dat te meer, omdat van den zomer een stelsel van toeslag door U werd goedgekeurd, dat meer naar den zin van de werkliedenver- eenigingen scheen te zijn. Er is toen n.l. een request inge diend, onderteekend door de heeren van Weizen en Limburg, waarbij verzocht werd de tegemoetkoming niet alleen te ver- leenen bij wijze van een kindertoeslag aan gehuwden met kinderen, maar ook ongehuwden en gehuwden zonder kinderen te steunen. Ik meen, dat toen in de raadszitting de heer Sijtsma aan Burgemeester en Wethouders een pluimpje heeft gegeven, omdat zij hadden gehandeld in overleg met de organisaties. Ik heb toen gezegd, dat ik niet precies kon aangeven, hoe die regeling tot stand was gekomen, maar dat ik het pluimpje voor Burge meester en Wethouders gaarne aannam. Wij dachten, dat waar ons voorstel nu eens geheel naar den zin was, men nu ook mocht zeggen, dat deze zaak nu eens goed en voor goed was geregeld. Eilieve, wij schijnen ons hierin te hebben bedrogen. De zaak is, geloof ik, evenwel eenigszins anders geworden, omdat de leiding schijnt te zijn overgegaan in andere handen. De nog jeugdige bond van ambtenaren, die nog weinig leden onder de gemeente-ambtenaren telt, gaat van een ander idee uit. Waar wij met vrucht eene bespreking hebben kunnen houden met de leiders van de groote werkliedenvereenigingen, daar is dit heel wat moeilijker met eene vereeniging die op de volgende wijze schrijft: »De autoriteiten zijn onze vijanden uit den aard hunner opvoeding, die een klassekarakter draagt. Het is daarom noodig, dat wij macht tegenover macht stellen en zien hoe het onrechtvaardig uitpersingssysteem kan worden afgeslagen." Dat is het zelfde beginsel, meen ik, dat ook eenigszins ge vonden wordt in de Sociaal-democraat van 16 December. Dit is een blad, dat in zijne artikelen veelal uitmunt door goeden stijl, groote openhartigheid en een buitengewoon goeden toon, die dikwijls ten voorbeeld zou kunnen worden genomen. In een artikel getiteld »De goede richting" komt het voor zijn ideeën uit. Daar lees ik: «Onze vakbeweging blijft actief, om te trachten, waar het mogelijk is uit den nood der tijden wapens te smeden ten behoeve van haar actie voor lotsverbetering van de massa." Nu ben ik van meening, dat wat ik heb voorgelezen eigen lijk op het oogenblik de geheele quaestie is. Men heeft ten eenenmale uit het oog verloren, waarvoor de toeslag dient, maar men heeft deze zaak gebruikt voor eene algemeene actie. Hiervoor bestaat in het minst geen reden. Waarom komt men niet bij Burgemeester en Wethouders met het ver zoek om meer duurtetoeslag vanwege de duurte? Al zal niet kunnen worden ontkend, dat door de maatregelen van de regee ring en de stedelijke besturen de duurte zeer is tegengegaan- en van verschillende artikelen de prijs weer ongeveer normaal is. In de toelichting op het 80-millioenontwerp heb ik gelezen een opgave van de prijzen van verschillende artikelen en daaruit is mij gebleken, dat het brood niet duurder is dan in 1913 en 1914; vet en peulvruchten evenmin, suiker maar heel weinig; melk is geworden in plaats van 10 cent 12cent. Daarenboven krijgen hier zieken en zwakken melk voor 10 cent; rijst is iets duurder. De gewone levensmiddelen zijn dus niet duurder dan verleden jaar. Schoenwerk en kleeding- stoffen zijn echter in prijs gestegen. Op de vraag: waarom heeft men die bijslag hier noodig, is slechts één antwoord mogelijk en dat luidt: vanwege de duurte. Nu zal niemand mij kunnen tegenvoeren, dat wanneer men werkelijk een ondersteuning wegens de extra-duurte beoogt, de gezinnen met 10 kinderen niet meer tegemoetkoming noodig hebben dan de menschen zonder kinderen. Ons systeem is geweest een ieder te helpen. Degenen, die meer kinderen hebben, moeten wij daarvoor natuurlijk meer tegemoet komen dan de anderen zonder of met weinig kinderen. Met een andere quaestie heeft men te doen, indien de werkliedenvereenigingen een vakactie bedoelen, wanneer zij jaloersch op elkaar zijn en gelijk loon voor gelijk werk willen hebben. Dan verliest men echter uit het oog de bedoeling van de ondersteuning, die zuiver is om de menschen te helpen deze abnormale tijden door te komen. Ook zijn de cijfers, die de heer Sijtsma heeft genoemd niet juist. Hij vermenigvuldigt 24.met 10. De heer Sijtsma. Dat heb ik niet gedaan. De Voorzitter. U maakt een vergelijking tusschen een be drag van 240.— en 60. De heer Sijtsma. 84. De Voorzitter. Juist, maar voor ƒ240.moet men dan zeggen ƒ192.Ik heb hier n.l. eenige cijfers bij mij. Neemt men voor het gemak eens als grondslag van de berekening een huishouden met ƒ600.inkomen. Een gehuwd persoon zonder kinderen krijgt dan 84.Daarop blijft het bedrag voor gehuwden met een en twee kinderen gelijk, terwijl het bij drie kinderen iets gaat stijgen. Bij 5 kinderen wordt het bedrag ƒ108.— en bij acht kinderen bedraagt het 156. Wanneer er dus geen kinderen zijn, bedraagt de toeslag 14% van het loon, bij 5 kinderen wordt het 18 en bij acht kinderen is het 26%. Men kan dat dus geen onaanzienlijken bijslag noemen. De regeling is gebaseerd op de duurte en dan maakt het een groot verschil uit of men 1 kind heeft, of dat men 8 kinderen moet onderhouden. Ik geloof ook, dat wanneer men de werklieden met vele kinderen, die op de door den heer Sijtsma bedoelde vergadering aanwezig waren, eens afzonderlijk vroeg, of zij het pleizierig zouden vinden, wanneer zij gelijkgesteld zouden worden met de werk lieden zonder kinderen, het antwoord stellig ten gunste van ons stelsel zou luiden. Want hoe gaat het dikwijls op een vergadering? Beweert iemand daar iets met groote woorden, dat heel flink klinkt, dan hoort men veelal weinig tegen spraak. Ik herhaal dus nog eens, dat men de quaestie van twee standpunten kan bezien. Wil men een duurteactie voeren, dan is m. i. dit tegenwoordige systeem het beste. Wil men echter vakactie, dan moet men daarmede wachten, totdat de her ziening der loonen aan de orde komt. Ik zie niet in, waarom het noodig zou zijn, deze regeling slechts voor twee maanden aan te nemen. Deze zaak komt nu reeds voor de vierde maal in den Raad en steeds weer wordt de zaak anders bekeken. Het is voor Burgemeester en Wethouders niet aangenaam om over dezelfde quaestie steeds weer dezelfde debatten te moeten voeren en wanneer iets zoo is geregeld, dan moet het een ander maal weer anders. Ik heb gemeend, dat de laatste regeling geheel was naar den zin van de werklieden, maar er is ondertusschen eene andere strooming gekomen. Men moet niet vergeten, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders is tot wederopzeggens toe. Alle leden van den Raad hebben evenveel recht om een voorstel daartoe te doen. Ik zie er daarom geen bezwaar in deze regeling voor gerui- men tijd aan te nemen. Wanneer er bij Burgemeester en Wethouders een voorstel inkomt, waarvan zij meenen dat het te verwezenlijken is, dan zijn zij bereid dit in overweging te nemen. Dit is door Burgemeester en Wethouders ook medegedeeld in de conferentie, die zij gehad hebben met 3 heeren, die zich noemden een Comité uit ambtenaren- en werklieden vereenigingen. Wanneer men niets anders heeft mede te deelen dan »iedereen moet ƒ200.meer hebben", terwijl dit dus ook het geval zou zijn voor leerjongens en de schoon maaksters der bewaarscholen, daar voelt iedereen wel, dat zulk een samenkomst vrij onvruchtbaar is geweest. Nu heb ik wel gehoord, dat men dit voorstel wat heeft omgewerkt en een soort trappenstelsel heeft gemaakt, maar het is hier een vra gen en overvragen. Wanneer men komt tot Burgemeester en Wethouders niet om eene vakactie te voeren, maar om te zorgen voor de eigen huishouding en tegelijkertijd voor het belang van de gemeente, dan zou ik niet weten, waarom Burgemeester en Wethouders, wanneer men met een schriftelijk voorstel komt, dit niet ernstig zouden willen overwegen. Kunnen zij er zich mede vereenigen, dan zullen zij ook een voorstel doen om een verandering in de regeling te brengen. Als het noodig blijkt, kan het worden veranderd. Ik zie niet in, waarom het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet zou kunnen worden aangenomen. Ik raad het den leden dan ook ten zeerste aan. (De heer Heeres komt ter vergadering.) De heer Sijtsma. M. d. V. Ik vrees dat ik niet veel kans

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 4