254 DONDERDAG 21 DECEMBER 1916. heb niet den indruk gekregen, dat Burgemeester en Wethouders deze zaak zoo bijzonder urgent vinden. Niet wetend hoe te handelen met al de tegenstrijdige adviezen, die zij hadden ontvangen, hebben zij eene Commissie benoemd om deze zaak te onderzoeken en het resultaat van dat onderzoek hebben zij genomen als basis voor hun praeadvies. En de Commissie had 3 jaar met het uitbrengen van haar rapport gewacht. Nu heeft het mij in de redeneering van den Wethouder van Fabricage getroffen, dat hij gezegd heeft, dat alle genees- heeren aan wie advies is gevraagd, het er allen over eens waren, dat de oprichting van een ontsmettingsdienst van zeer urgenten aard was. En wat lees ik nu in het praeadvies: »In afwijking echter van de meening van Directeur en Commissie achtten zij (dat zijn de stadsgeneesheeren) eene reorganisatie van den gemeentelijken ontsmettingsdienst niet het eerst noodige, doch wel de oprichting en organisatie van een gemeentelijken gezondheidsdienst." Dus de gezondheidsdienst was hoofdzaak en de ontsmettings dienst daarna. Dit is een van de dingen, die ik niet begrijp. Zijn de stadsgeneesheeren zoo overtuigd van de wenschelijk- heid en de urgentie van eene ontsmettingsinrichting, hoe komt het dan, dat men met een dergelijk praeadvies aan komt. Het maakt op mij den indruk, dat Burgemeester en Wethouders het gevoel hebben: wij moeten in deze aange legenheid wat doen, maar zelf niet warm voelen voor dit voor stel. Nu had ik gehoopt, dat er door Burgemeester en Wethouders iets zou in 't midden gebracht zijn, dat mij, die in deze zaak wankel, had overtuigd, zoodat ik met het voorstel van Burgemeester en Wethouders had kunnen mede gaan. Wij hebben in den Raad twee deskundigen, de heeren Fabius en van Gruting, en die staan lijnrecht tegenover elkander, niet in dezen zin, dat niet beiden het groote belang inzien van eene goede regeling van deze aangelegenheid maar ten opzichte van de quaestie of deze zaak zoo urgent is, dat met het oog op de moeilijke tijdsomstandigheden en op het feit, dat binnen een jaar of 7, 8 een nieuw Academisch Ziekenhuis zal verrijzen, niet tot zoolang zal kunnen worden gewacht. Nu hel ik meer over tot het denkbeeld van den heer Fabius, al moet men uit mijne onderteekening van de motie van den heer Fabius niet afleiden, dat ik reeds dadelijk hiermede heb willen te kennen geven, dat ik er mede medeging. Ik heb de discussie willen afwachten, alvorens een besluit te nemen. Ik heb alleen door onderteekening er van de gelegenheid willen geven, dat het voor en tegen er van werd gezegd. Ik herhaal, dat de uiteenzetting van Burgemeester en Wet houders mij er niet van heeft overtuigd, dat de oprichting van eene ontsmettingsinrichting op het oogenblik wel zoo urgent is. Het zou mij hoogst aangenaam zijn, wanneer Burgemeester en Wethouders over deze zaak nog wat meer licht zouden willen ontsteken. De Voorzitter. Ik heb de volgende motie ontvangen »De Raad van de gemeente Leiden, overwegende, dat het wenschelijk is om, alvorens te be sluiten tot het instellen van een dienst tot bestrijding en voorkoming van besmettelijke ziekten, vooraf een onderzoek in te stellen naar de wenschelijkheid om den geheelen ge neeskundigen dienst van de Gemeente te reorganiseeren en naar de mogelijkheid van het medegebruik door de gemeente van de inrichtingen en hulpmiddelen tot bestrijding en voor koming van besmettelijke ziekten, die aan het Academisch Ziekenhuis worden verbonden, verzoekt Burgemeester en Wethouders punt 8 van de agenda af te voeren en dit te behandelen, wanneer de resul taten van dat onderzoek zijn verschenen, en gaat over tot de orde van den dag." Deze motie is onderteekend door de heeren Fabius, Pera, Heeres, Huurman, de Boer en Fokker. De heer Hoogenboom heeft een volledig voorstel bij wijze van motie ingediend. Het eerste punt van dat voorstel, lui dende «Ondergeteekende stelt den Raad voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders, gedaan in het ingekomen stuk 259 van 1916 niet aan te nemen", is m.i. overbodig. Wan neer men tegen het voorstel van Burgemeester en Wethou ders bezwaren heeft, kan men tegenstemmen. De heer Hoo genboom had dat voorstel echter 24 uur van te voren moeten indienen. Daarvoor heeft hij ruimschoots gelegenheid gehad. Nu kunnen wij dat niet stante pede behandelen. De heer Hoogenboom. Ik heb dit ook als een voorstel be doeld. Wilt U dat krachtens het reglement van orde op het oogenblik niet behandelen, dan kan ik mij daartegen ook niet verzetten. De heer van der Elst. M. d. V. Ik wil er even tegen opkomen, dat wij alle gelegenheid hebben gehad om deze quaestie goed te bestudeeren. Burgemeester en Wethouders hebben drie jaar noodig gehad om de zaak klaar te maken en de Raad krijgt maar 14 dagen om daarover een oordeel te vormen. Wanneer men de leden een week of 6 van te voren in de gelegenheid zou hebben gesteld, door het toezen den van de stukken zich daarover een goed oordeel te vormen, dan zou men ook gelegenheid hebben gehad om behoorlijk van te voren amendementen en voorstellen in te dienen. De Voorzitter. Ik geloof, dat dit een geheel ongemoti veerd verwijt is. Wanneer wij de stukken 6 weken van te voren hadden verzonden, zouden de meeste leden ze toch de laatste dagen eerst in hebben gezien. Ik zal mij dit verwijt dan ook niet aantrekken. Alvorens tot stemming over te gaan zou ik met een enkel woord mijn meening nog even willen zeggen. De heer Heeres meende uit het praeadvies te kunnen con- cludeeren, dat Burgemeester en Wethouders niet zooveel voor de quaestie gevoelden. Ik meen echter, dat men uit den toon van ons advies wel degelijk kan merken, dat Bur gemeester en Wethouders zich zeer in de totstandkoming van een desinfectie-inrichtiug hier ter stede zouden verheugen. Men begrijpt, dat Burgemeester en Wethouders in deze de meeste waarde hechten aan de adviezen van de verschillende deskundigen. Wij hebben die verschillende meeningen dus op den voorgrond geplaatst en hebben ons daarbij aange sloten. Wanneer men nu in het praeadvies van Burgemeester en Wethouders termen ziet gebruiken als: »de Gezondheids commissie zou er bijzonder op gesteld zijn" en verder weder »dit zal een reden tot groote geruststelling zijn" enz., bewijst dit toch wel, dat Burgemeester en Wethouders voor de tot standkoming van die inrichting veel gevoelen. Het is zonder eenigen twijfel bekend, dat de ontsmettings dienst hier bijzonder slecht is ingericht. Het is ons niet te doen om een duren ontsmettingsdienst hier in te richten, maar wij doen dit voorstel wel degelijk, omdat wij deze zaak noodzakelijk vinden in het belang van den gezondheidstoestand, leder weet, dat er in de volgebouwde deelen van onze stad wel degelijk gevaar voor besmetting bestaat. Dit blijkt wel zeer duidelijk uit het rapport van de Ge zondheidscommissie, waarin mannen zitting hebben, wier namen genoemd mogen worden tegenover de deskundigen hier in den Raad, mannen als de hoogleeraren de Jong en van Italië en Dr. Gorter, een specialiteit in kinderziekten. Er moet dus wel degelijk waarde gehecht worden aan het oordeel van de Gezondheidscommissie en ook aan hetgeen gezegd is door den Hoofdinspecteur der Volksgezondheid, die de ontsmettingsdienst geheel en al onvoldoende vond. Door vragen en smeeken en door persoonlijken invloed heb ik gedaan gekregen, dat wij nog twee jaar de rijkssubsidie hebben ontvangen, anders zou die al voor twee jaar zijn inge trokken geweest. Met het voorstel van Burgemeester en Wethouders is wel degelijk een financieel belang voor de gemeente verbonden. Het schrijven van den Inspecteur luidt als volgt: »Met toezending van nevensgaande stukken heb ik de eer U mede te deelen, dat de Minister slechts bereid is de ge bruikelijke Rijksbijdrage voor 1916 toe te kennen zoo vóór 1 Mei '17 de Raad tot reorganisatie zal hebben besloten en de noodige aanbestedingen zullen hebben plaats gevonden en de nieuwe dienst uiterlijk voor 1 Januari '18 in werking zal zijn getreden." De Inspecteur heeft een rapport, ingediend, waarin hij te kennen geeft, dat de ontmettingsdienst absoluut onvoldoende is. Nu kan men wel zeggen: wij moeten eerst eene algeheele reorganisatie tot stand brengenmaar dit is niets dan een kapstok. Men weet dan ook wel, dat die inrichting er over jaren nog niet is. En dan is het bezwaar van de kosten in eens verdwenen, terwijl hiermede duizenden guldens ge moeid zullen zijn. Ik zou zeggen: laten wij nu beginnen met iets bereikbaars, het geldt hier eene zaak, die zeer slecht- is geregeld en voor de gemeente zeer gevaarlijk is. Ik weet dit persoonlijk, omdat mij de uitvoering van de wet op de besmettelijke ziekten is opgedragen. Mazelen zegt men, zijn van weinig beteekenis, maar men weet toch ook wel, dat er veel meer gevallen van mazelen zich voordoen dan door de gerreesheeren worden opgegeven. Door sommige doctoren zijn de gevallen een jaar lang niet opgegeven. Nu wojdt er gezegd: er komen geen besmet telijke ziekten meer voor, maar wanneer die mochten komen, dan draagt de Raad de verantwoordelijkheid, wanneer de ontsmettingsdienst niet behoorlijk is ingericht. Wat de besmettelijke ziekten betreft, kan ik nog het vol gende zeggen: In '11 hebben zich voorgedaan 234 gevallen van roodvonk, in '12 83, in '13 31, in '14 95, in '15 47, en dat getal is gelukkig nog altijd dalende. Zooals men weet, zijn de medici er zeer op gesteld, dat er ook in geval van mazelen ontsmet wordt. De heer Fabius wenscht een contract met het Rijk te sluiten omtrent het gebruik van het Academisch Ziekenhuis. Het Rijk zal dit echter wel niet doen. Daarenboven kan het nog

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 12