DONDERDAG 21 DECEMBER 1916. 253 ben kunnen vaststellen. Dat is toch heel eenvoudig. Men kan een dergelijke oproeping met inachtneming van mijne opmerkingen toch doen in een soortgelijken vorm als van punt 4 van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Men zou daarbij nog duidelijk kunnen doen uitkomen, dat hij tevens zou zijn chef van den ontsmettingsdienst. In het algemeen heeft de Wethouder mijn woorden niet wederlegd. Daarom zou ik de volgende motie willen voor stellen »Ondergeteekende stelt aan den Raad voor om: le. het voorstel van Burgemeester en Wethouders, gedaan in Ing. St. No. 259, niet aan te nemen. 2e. in beginsel te besluiten tot het instellen van een ge zondheidsdienst tot wering en bestrijding van besmettelijke ziekten. 3e. Burgemeester en Wethouders te machtigen tot oproeping van sollicitanten voor de betrekking van stadsgeneeskundige voor de besmettelijke ziekten in den zin van punt 4 van hun voorstel in Ing. St. No. 259, met weglating van de woorden: »die tevens optreedt als adviseur van den ontsmettingsdienst". 4e. te bepalen, dat het traktement van dien stadsgenees kundige zal bedragen 3500.tot 5000. Ik stel hier een eindbedrag van 5000.— voor, omdat deze geneeskundige nu ook belast zal zijn met de leiding van den dienst in het cholera-hospitaal. De heer van Gruting. M. d. V. Mijns inziens kan men hier beide functies niet vereenigen. De medicus, die aan het hoofd van de cholera-inrichting staat, kan niet tevens aan het hoofd van dé desinfectie-inrichting staan. Anders zou het kunnen voorkomen, dat de medicus aan het cholerahospitaal afwezig zou zijn, terwijl er onverwachts een cholerageval voorkwam. De aard van deze besmettelijke ziekte brengt hier mede, dat men een afzonderlijke geneeskundige aan het cholera-hospi taal werkzaam heeft. De heer Fokker. M. d. V. De hooge kosten vormen bij mij ook een bezwaar om met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mede te gaan. Wanneer een deskundig man als de heer Fabius hier had gezegd: de toestand kan hier zoo niet langer blijven, dan zou ik over die groote uitgaven heen hebben kunnen stappen, niettegenstaande Burgemeester en Wethouders deze nog maar zeer globaal hebben geraamd. Maar waar door ons geacht medelid verzekerd is, dat de toestand niet zoo slecht is, ja zelfs vrij gunstig mag worden genoemd, daar heb ik groote angst tot het nemen van een besluit mede te werken, waarvan wij misschien naderhand spijt zullen gevoelen het genomen te hebben. Met dergelijke besluiten hebben we leergeld betaald. Ik behoef U slechts te herinneren aan wat indertij'd van de zijde van Burgemeester en Wethouders ons is medegedeeld betreffende de vuil verbranding. Daar werd ons een mooie rekening voorgelegd, maar bet werk heeft veel meer gekost, en kost nog steeds veel meer, dan geraamd was. En nu weet ik waarlijk niet, wat wij straks zullen krijgen, waar nu al Burgemeester en Wethouders beginnen met te zeggen, dat de rekening zeer globaal is. Dus naar alle waarschijnlijkheid zal het bedrag hier genoemd aanmerkelijk worden overschreden. En men moet bovendien niet vergeten, dat deze zeer globale raming een tijd geleden is gemaakt en dus nu reeds met zekerheid zal kunnen worden gezegd, dat dit bedrag, het moge toen juist zijn geweest wat ik niet kan beoordeelen, zal worden overschreden. Dit doet mij huiverig zijn om te stemmen voor het vooorstel van Burgemeester en Wethouders. Ik ben er geenszins door gerustgesteld, wanneer er door den ge- achten Wethouder niet meer wordt gezegd in antwoord op een opmerking van financieelen aard, dan dat men niet bang behoeft te zijn, dat het deficit angstverwekkend zal zijn. Ik ben daar juist wel bang voor, dat dit het geval zal zijn. Nu wordt door den heer van Gruting gezegd, dat het zoo merk waardig is, dat de heer Fabius deze instelling niet noodig vindt, waar alle adviseurs dit wel noodig hebben gevonden. Men moet niet vergeten, dat die adviseurs niet verantwoor delijk zijn voor de gemeentefmanciën en dat is de heer Fabius wel. Die heeren kunnen gemakkelijk zeggen: U moet dit of dat doen. Zij behoeven het niet te betalen wij ook niet en dragen geenerlei verantwoordelijkheid voor die uitgaven jegens de belastingbetalers. Die verantwoordelijkheid rust evenwel wel op ons als leden van den Raad en die durf ik in dit geval niet op mij te nemen, vandaar dat ik mij niet kan vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Op de vraag van den heer Fabius waarom men niet tracht deze inrichting onder te brengen in het nieuwe Aca demisch Ziekenhuis werd geantwoord, dat de ervaring van de samenwerking van het Rijk van dien aard is, dat deze weinig hoop geeft voor de toekomst, waaraan werd toegevoegd, dat het nog wel eenige jaren zal duren voordat het nieuwe zieken huis zal zijn afgebouwd. Dit is voor mij geen reden om niet aan Burgemeester en Wethouders te verzoeken: klopt eens bij de Regeering en de Curatoren van de Hoogeschool aan, in welk laatste college U, Mijnheer de Voorzitter, zooal niet een geopend oor zult vinden dan toch zeker welwillend zult worden aangehoord, en vraagt of de Hoogeschool in dezen de gemeente niet tegemoet kan komen. Nu heeft de geachte Wethouder wel een machtwoord gesproken en gezegdwij moeten opschieten, want de Minister heeft gezegd, dat wij anders zelfs niet meer de bijdrage over 4916 ontvangen. Ik laat mij hierdoor evenwel er niet toe bewegen voor het voor stel van Burgemeester en Wethouders te stemmen, te meer niet waar ons is voorgerekend, dat de kosten niet zullen bedragen ƒ65.000.maar wellicht ƒ100.000.waarbij dan nog komt het traktement van den medicus van 3500. tot 4500.waardoor wij er van verzekerd kunnen zijn, dat deze zaak aan de gemeente een 7000.— a 8000.— per jaar zal kosten. De heer Botermans. Veel meer. De heer Fokker. Als het nog meer is, ik kan de juiste rekening niet maken, zullen wij jaarlijks meer besparen dan, zooals de geachte Wethouder voorrekent, wij minder zullen ontvangen en de gemeentefinancien door de verwer ping van het voorstel eer gebaat dan geschaad worden. Ik acht het dus met het oog op de gemeentefmanciën niet gewenscht en niet verantwoord om het voorstel van Burge meester en Wethouders aan te nemen. De heer van Gruting. M. d. V. De heer Fokker heeft ge sproken over de verantwoordelijkheid, die het gemeentebestuur in deze heeft tegenover de burgerij. Maar naast die econo mische verantwoordelijkheid heeft het gemeentebestuur hier ook een hygiënische verantwoordelijkheid. Hygiëne gaat bij mij boven alles. Het groote nut van een goede hygiëne kan men in den tegenwoordigen oorlog het best waarnemen. Het is een verblijdend feit te kunnen constateeren, dat het groote aantal slachtoffers, dat vroegere oorlogen steeds aan besmette lijke ziekten eischten, door de verbeterde hygiënische voorzorgen belangrijk zijn verminderd. Ook in onze stad behoort de over heid klaar te staan een plotseling uitbrekende epidemie in den wortel aan te pakken. Dat is een zware plicht, die op het gemeentebestuur rust en daarmede hebben wij op het oogenblik wel degelijk rekening te houden. De heer Fischer. M. d. V. Er heerscht bij den heer Hoo- genboom een misverstand. De Commissie van advies had wel degelijk de bedoeling zich in te laten met de instructie van den geneeskundige. Zij meende, dat er wel aanleiding was om dien titularis in gewone omstandigheden te belasten met het gewone toezicht over het cholerahospitaal. Wij waren het echter geheel eens met den heer van Gruting, dat er iemand noodig is, die bij het plotseling voorkomen van een cholera geval als chef van dat hospitaal optreedt, en de patiënten behandelt. De heer H oogenboom maakt nu door den vorm, waarin hij zijn amendement heeft ingekleed, alles afhankelijk van dien geneeskundige, die nog moet worden aangesteld. Ik geloof, dat dit verkeerd is. Alle deskundigen waren het erover eens, dat er hier een ontsmettingsinrichting noodig was. De toestand is op dit gebied op het oogenblik allertreurigst. Zoo was eenige maanden geleden de goederenontsmetting hier geheel en al gestaakt. Daarin moet nu op de een of andere wijze verandering worden gebracht. Ik zou dus het voorstel van den heer Hoogenboom om met het oprichten van die inrichting te wachten, totdat een stadsgeneeskundige is aan gesteld en zich daarover heeft laten hooren, ten sterkste moe ten ontraden. De heer Fokker heeft met eenige cijfers trachten aan te toonen, dat die inrichting ons zeer veel zal kosten. Ik heb geene soliede basis op het oogenblik om die te weerspreken. Ik heb echter gesproken op grond van de ervaring, die men in dit opzicht in andere plaatsen heeft opgedaan. Daarnaast zou ik nog willen vragen: moeten wij nu bij een dergelijke inrichting alleen maar ten rade gaan met de financiën? De heer Sijtsma. Tegenwoordig wel! De heer Fischer. Men moet de zaak toch ook uiteen hygiënisch oogpunt bekijken en dan sluit ik mij volkomen aan bij het geen de heer van Gruting daarover zoo even heeft gezegd. Ik zou willen zeggen: laten wij deze zaak niet kortzichtig beschouwen, maar laten wij ons stellen op een hooger standpunt, en niet medegaan met de moties van de heeren Fabius en Pera. De heer Heeres. M. d. V. Ik was niet van plan mij te mengen in de discussie, aangezien ik natuurlijk genoodzaakt ben af te gaan op hetgeen door de deskundigen in en buiten den Raad over deze zaak wordt gezegd. Ik zou evenwel aan den Wethouder van Fabricage eene vraag willen doen. Het komt mij voor, dat het praeadvies van Burgemeester en Wethouders in weinig warme bewoordingen is gesteld. Ik

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 11