191
Het totaal dezer verhoogingen mag voor denzelfden onder
wijzer (dezelfde onderwijzeres), niet meer bedragen dan 500.—
Art. 14.
Elk der mannelijke onderwijzers, die het hoofd der school
bijstaan (met uitzondering van de vakonderwijzers voor de
vakken g, q en s) geniet, indien hij gehuwd of weduwnaar is
en den leeftijd van 28 jaar bereikt heeft, een tegemoetkoming
in de huishuur ten bedrage van 75.'sjaars.
Art. 15.
Voor de vakonderwijzeressen in de handwerken op de
scholen der derde en vierde klasse bedraagt de aanvangs-
wedde 150.—.
Voorts bedragen de wedden:
na 2 jaar dienst aan een openbare of bijzondere school,
hetzij hier, hetzij elders175.—
na 4 jaar dienst200.—
6 225.—
8 250.—
10 275.—
12 300.—
De jaarwedde van de eerste onderwijzeres bedraagt 100.—
meer dan haar jaarwedde als vakonderwijzeres volgens deze
regeling zou bedragen.
Voor de vakonderwijzeressen in de handwerken op de scholen
der tweede klasse voor jongens en meisjes bedraagt de aan-
vangswedde 15.—'sjaars per wekelijksch lesuur. Deze wedde
wordt na 2, 4, 6, 8, 10 en 12 jaar dienst aan een openbare
of bijzondere school, hetzij hier, hetzij elders, telkens ver
hoogd met 2.50 'sjaars per wekelijksch lesuur.
Art. 16.
De kweekelingen, aan een der openbare lagere scholen
verbonden, ontvangen, indien zij in het bezit zijn der akte,
bedoeld bij art. 77a der wet op het lager onderwijs, een
jaarlijksche toelage van 100.— tot 150. Het bedrag
der toelage wordt bepaald door Burgemeester en Wethouders,
gehoord het hoofd der school en den directeur der kweek
school. Zij houden daarbij rekening met den leeftijd en de
bekwaamheid van den kweekeling.
Art. 17.
Aan onderwijzers en onderwijzeressen, aan wie overeen
komstig het advies van hun geneesheer een verlof wegens
ziekte wordt toegestaan, wordt dit verlof met behoud der
jaarwedde niet langer verleend dan gedurende twaalf achter
eenvolgende maanden.
Art. 18.
Blijkt, na het verstrijken van de twaalf maanden, in artikel
17 genoemd, uit een rapport van den geneesheer, dat de
onderwijzer of de onderwijzeres nog niet in staat is zijne
(hare) werkzaamheden te hervatten, dan kan hem (haar)
wederom voor ten hoogste zes maanden een verlof worden
verleend, met dien verstande echter, dat van de jaarwedde
van den onderwijzer of de onderwijzeres, aan wien (wie) ver
lof wordt toegestaan, tot een bedrag gelijk aan de helft van zijne
(hare) jaarwedde wordt ingehouden, hetgeen ten behoeve van
zijne (haie) plaatsvervanging als salaris door de gemeente
moet worden uitbetaald.
In bijzondere gevallen, ter beoordeeling van Burgemeester
en Wethouders, in overleg met den Arrondissements-School-
opziener, of, indien het betreft een onderwijzer of eene onder
wijzeres aan het hoofd der school geplaatst, met den Districts
schoolopziener, kan de termijn van anderhalf jaar alsnog
met ten hoogste één jaar worden verlengd. Gedurende dit
verlengd verlof zullen de kosten van de plaatsvervanging
van de wedde worden ingehouden.
Art. 19.
Aan onderwijzers, die ingevolge art. 110, art. 111. art. 141,
vierde lid, art. 141bis of art. 142 der Militiewet 1901, of
krachtens art. 11 der Landvveerwet onder de wapenen of in
werkelijken dienst zijn, wordt verlof verleend met behoud
van jaarwedde, ten ware in een der gevallen, vermeld in de
genoemde artikelen 110, 141, vierde lid of 141bis de afwezig
heid uit de school langer mocht duren dan één jaar, in
welk geval de jaarwedde slechts gedurende één jaar wordt
uitgekeerd.
Art. 20.
Wordt aan een onderwijzer buiten de gevallen, bedoeld in
de artikelen '17, 18 en 19, of aan eene onderwijzeres buiten
de gevallen, bedoeld in de artikelen 17 en 18, een verlof
verleend voor langer dan 14 dagen, dan wordt van de jaar
wedde ingehouden hetgeen ten behoeve van zijne (hare) plaats
vervanging als salaris door de gemeente moet worden uit
betaald.
b. voor de onderwijzers en onderwijzeressen, die belast zijn
met het onderwijs in teekenen en gymnastiek, indien zij eene
bijzondere akte van bevoegdheid voor de vakken q en s be
zitten, met 50.voor elke akte;
c. voor de onderwijzeressen, belast met het onderwijs in
handwerken, indien zij de bevoegdheid voor k en t bezitten,
voor elke aanteekening of akte met 50.
Het totaal dezer verhoogingen mag voor denzelfden onder
wijzer (dezelfde onderwijzeres), niet meer bedragen dan ƒ500.—
Art. 14.
Elk der mannelijke onderwijzers, die het hoofd der school
bijstaan (met uitzondering van de vakonderwijzers voor de
vakken q en s) geniet, indien hij gehuwd of weduwnaar met
inwonende kinderen is en den leeftijd van 28 jaar bereikt
heeft, een tegemoetkoming in de huishuur ten bedrage van
f 75.— 'sjaars.
Art. 15.
Voor de vakonderwijzeressen in de handwerken op de
scholen der derde en vierde klasse bedraagt de aanvangs-
jaarwedde ƒ200.—.
Voorts bedragen de wedden:
na 2 jaar dienst aan een openbare of bijzondere of bui
tengewone school voor lager onderwijs, hetzij hier, hetzij
elders.f 225.—
na 4 jaar dienst250.
6 275.—
8 300.—
10 325.—
12 350.—
De jaarwedde van de eerste onderwijzeres bedraagt 100.
meer dan haar jaarwedde als vakonderwijzeres volgens deze
regeling zou bedragen.
Voor de vakonderwijzeressen in de handwerken op de scholen
der tweede klasse voor jongens en meisjes bedraagt de aan-
vangswedde 20.'sjaars per wekelijksch lesuur.
Deze wedde wordt na 2, 4, 6, 8, 10 en 12 jaar dienst aan
een openbare of bijzondere of buitengewone school voor lager
onderwijs, hetzij hier, hetzij elders, telkens verhoogd met
2.50 'sjaars per wekelijksch lesuur.
De verhoogingen wegens dienstjaren worden slechts toe
gekend bij voldoende bekwaamheid en getrouwe plichts
betrachting, ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders
en na ingewonnen advies van de Plaatselijke Schoolcommissie.
Art. 16.
De kweekelingen, aan een der openbare lagere scholen
verbonden, ontvangen, indien zij in het bezit zijn der akte,
bedoeld bij art. 77a der Wet op het Lager Onderwijs, een
jaarlijksche toelage van ƒ100.— tot ƒ150.—. Het bedrag der
toelage wordt bepaald door Burgemeester en Wethouders,
gehoord het hoofd der school en den directeur der kweek
school. Zij houden daarbij rekening met den leeftijd en de
bekwaamheid der kweekelingen.
Art. 17.
Aan onderwijzers en onderwijzeressen, aan wie overeen
komstig het advies van hun geneesheer een verlof wegens
ziekte wordt toegestaan, wordt dit verlof met behoud der
jaarwedde niet langer verleend dan gedurende twaalf achter
eenvolgende maanden.
Art. 18.
Blijkt ria het verstrijken van de twaalf maanden, in artikel 17
genoemd, uit een rapport van den geneesheer, dat de onder
wijzer of de onderwijzeres nog niet in staat is zijne (hare) werk
zaamheden te hervatten, dan kan hem (haar) wederom voor
ten hoogste zes maanden een verlof worden verleend, met
dien verstande echter, dat van de jaarwedde van den onder
wijzer of de onderwijzeres, aan wien (wie) verlof wordt toe
gestaan, tot een bedrag gelijk aan de helft van zijne (hare)
jaarwedde wordt ingehouden, hetgeen ten behoeve van zijne
(hare) plaatsvervanging als salaris door de gemeente moet
worden uitbetaald.
In bijzondere gevallen, ter beoordeeling van Burgemeester
en Wethouders, in overleg met den Arrondissements-School-
opziener, of, indien het betreft een onderwijzer of eene onder
wijzeres aan het hoofd der school geplaatst, met den Districts
schoolopziener, kan de termijn van anderhalf jaar alsnog met
ten hoogste één jaar worden verlengd. Gedurende dit verlengd
verlof zullen de kosten van plaatsvervanging van de wedde
worden ingehouden.
Art. 19.
Den onderwijzer, die ter vervulling van zijn eerste oefening
bij de Militie wordt opgeroepen, wordt gedurende den daar-