105
III. VERORDENING van IB October 1904 (Gem. Blad no. 28),
regelende de bezoldiging van de onderwijzers en onder
wijzeressen, belast met het geven van openbaar her-
halingsonderwijs.
Art. 1.
De onderwijzer of onderwijzeres hoofd der school
geniet een aanvangsjaarwedde van /BSO.welke tweemaal
met ƒ50.wordt verhoogd, de eerste maal 3 jaren, de tweede
maal 0 jaren, nadat de onderwijzer of onderwijzeres bij dit
onderwijs is werkzaam geweest.
Art. 2.
De onderwijzers of onderwijzeressen, belast met het onder
wijs aan den dagcursus voor meisjes, genieten een belooning
van ƒ1.per lesuur.
Art. 3.
De onderwijzeres belast met het huishoud-, kook-en wasch-
onderricht geniet een bezoldiging van ƒ1000.'sjaars.
Art. 4.
De overige onderwijzers en onderwijzeressen genieten een
aanvangsjaarwedde van ƒ200.— welke tweemaal met 50
wordt verhoogd, de eerste maal 3 jaren, de tweede maal G
jaren, nadat de onderwijzer of onderwijzeres bij dit onderwijs
is werkzaam geweest.
Art. 5.
Bijaldien de bezoldiging van de onderwijzers en onder
wijzeressen, bedoeld in de artt. 1, 3 en 4 dezer verordening,
krachtens de daarbij getroffen regeling minder mocht bedra
gen dan 60 cent per lesuur, wordt de bezoldiging tot zoodanig
bedrag verhoogd, dat 60 cent per lesuur wordt genoten.
Art. 6.
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
op 1 October 1902.
IV. VERORDENING van 25 Juni 1908 (Gem.Blad no. 15),
regelende de bezoldiging van het onderwijzend perso
neel aan de openbare bewaarscholen te Leiden.
Art. 1.
Het Hoofd der bewaarschool geniet een aanvangsjaarwedde
van 750.—. Deze wedde wordt driemaal, telkens na 3 jaar
dienst als zoodanig, met 50.verhoogd.
Art. 2.
De onderwijzeressen genieten een jaarwedde van ten minste
400.en van ten hoogste 700.
Burgemeester en Wethouders bepalen het bedrag van de
jaarwedde van iedere onderwijzeres, na de Commissie voor
de Bewaarscholen te hebben gehoord.
Art. 3.
Ten behoeve van de kweekelingen wordt jaarlijks aan de
Commissie voor de Bewaarscholen een bedrag van gemiddeld
100.— voor elke kweekelinge verstrekt.
De commissie bepaalt het bedrag der toelage van iedere
kweekelinge en doet jaarlijks in de maand Januari rekening
en verantwoording aan Burgemeester en Wethouders van de
door haar aan de kweekelingen uitgekeerde toelagen.
Art. 4.
De kweekelingen en, indien noodig, ook de hulp-onder
wijzeressen ontvangen kosteloos onderwijs en leermiddelen.
Art. 5.
Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1909.
Alsdan vervalt de verordening van 24 Juni 1886 (Gem.
Blad no. 5).
III. VERORDENING, regelende de bezoldiging van de onder
wijzers en onderwijzeressen, belast met het geven van
openbaar herhalingsonderwijs.
Art. 1.
De onderwijzer of onderwijzeres hoofd der school
geniet een aanvangsjaarwedde van 350—, welke driemaal
met 50.— wordt verhoogd, de eerste maal 3 jaren, de
tweede maal 6 jaren en de derde maal 9 jaren, nadat de
onderwijzer of onderwijzeres bij dit onderwijs is werkzaam
geweest.
Art. 2.
De onderwijzers of onderwijzeressen, belast met het onder
wijs aan den dagcursus voor meisjes, genieten een belooning
van 1 per lesuur.
Art. 3.
De onderwijzeres belast met het huishoud-, kook- en wasch-
onderricht geniet een bezoldiging van 1200.'sjaars.
Art. 4.
De overige onderwijzers en onderwijzeressen genieten een
aanvangsjaarwedde van ƒ200.welke driemaal met ƒ50.
wordt verhoogd, de eerste maal 3 jaren, de tweede maal
6 jaren en de derde maal 9 jaren, nadat de onderwijzer of
onderwijzeres bij dit onderwijs is werkzaam geweest.
De verhoogingen wegens dienstjaren worden slechts toege
kend bij voldoende bekwaamheid en getrouwe plichtsbe
trachting ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders
en na ingewonnen advies van de Plaatselijke Schoolcommissie.
Art. 5.
Bijaldien de bezoldiging van de onderwijzers en onder
wijzeressen, bedoeld in de artt. 1, 3 en 4 dezer verordening,
krachtens de daarbij getroffen regeling minder mocht be
dragen dan 60 cent per lesuur, wordt de bezoldiging tot
zoodanig bedrag verhoogd, dat 60 cent per lesuur wordt
genoten.
Art. 6.
Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1917. Op
dien datum vervalt de verordening van 13 October 1904
(Gem. Blad n° 28).
IV. VERORDENING, regelende de bezoldiging van het on
derwijzend personeel aan de openbare bewaarscholen
te Leiden.
Art. 1.
Het hoofd der bewaarschool geniet een aanvangsjaarwedde
van ƒ850.Deze wedde wordt driemaal met ƒ50.ver
hoogd; de eerste maal 3 jaar, de tweede maal 6 jaar en de
derde maal 9 jaar, nadat het hoofd der school als zoodanig
aan een openbare of bijzondere bewaarschool, hetzij hier, hetzij
elders, is werkzaam geweest.
Art. 2.
De onderwijzeressen genieten een aanvangsjaarwedde
van ƒ500.
Deze wedde wordt na 2, 4, 6, 8, 10, 12 en 44 jaar dienst
telkens met ƒ30.verhoogd, zoodat het maximum der jaar
wedde f710.bedraagt.
De jaarwedde van de le onderwijzeres bedraagt ƒ50.
meer dan haar jaarwedde als onderwijzeres volgens deze
regeling zou bedragen.
De verhoogingen wegens dienstjaren worden slechts toe
gekend bij voldoende bekwaamheid en getrouwe plichtsbe
trachting, ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders
en na ingewonnen advies van de Commissie voor de Bewaar
scholen.
Art. 3.
Ten behoeve van de kweekelingen wordt jaarlijks aan de
Commissie voor de Bewaarscholen een bedrag van gemiddeld
100.— voor elke kweekelinge verstrekt.
De commissie bepaalt het bedrag der toelage van iedere
kweekelinge en doet jaarlijks in de maand Januari rekening
en verantwoording aan Burgemeester en Wethouders van de
door haar aan de kweekelingen uitgekeerde toelagen.