169 geschat op 2500.De aanwijzing van >een genees kundige, belast met de leiding van den dienst in het Cholera- hospitaal en met het toezicht op den inventaris van dat hospitaal zal nader worden overwogen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth van Leiden. Leiden, 2 November 1915. Naar aanleiding van een voorstel van de Gezondheids commissie tot aanstelling van een gemeentelijken genees kundige in verband met de bestrijding van besmettelijke ziekten, werd in Uwe vergadering van den 12 November 1912 besloten over dit voorstel en het vroeger door de Gezondheids commissie ingediende voorstel in zake het bestrijden van het choleragevaar, het advies te vragen van eene Commissie, be staande uit den Wethouder van Fabricage, tevens Voorzitter, den Directeur der Gemeentewerken, twee Stadsgeneesheeren, een Schoolarts en twee leden der Gezondheidscommissie, terwijl de Commies le klasse ter Gemeente-Secretarie A. Ij. A. van Unen, als Secretaris aan deze Commissie werd toegevoegd. Desgevraagd werden door het College van Stadsgeneesheeren de heereh Dr. J. G. M. Timmermans en J. A. Schreuder, door het College van Schoolarts n de heer H. W. Blöte en door de Gezondheidscommissie de heeren Prof. Dr. L. van Itallie en Dr. G. M. Kruimel aangewezen om in de Commissie zitting te nemen. Nader werden de heeren Prof. Dr. L. van Itallie en Dr. G. M. Kruimel vervangen door de heeren Prof. Dr. D. A. de Jong en Dr. E. Gorter. In eene vergadering, gehouden den 10 Februari 1913, werd deze Commissie geïnstalleerd, waarna eene voorloopige be spreking over de door de Gezondheidscommissie ingediende voorstellen plaats had. Reeds dadelijk bleek, dat de Commissie algemeen van ge voelen was, dat het niet wenschelijk is met het aanbrengen van aller lei partieele verbeteringen voort te gaan, maar veeleer om te trachten thans tot een voorstel te komen, waarbij het onderwerp in zijn geheelen omvang geregeld wordt. Uit de ingediende rapporten toch was gebleken, dat de organisatie van den dienst ter voorkoming en bestrijding van besmettelijke ziekten in deze gemeente nog zeer gebrekkig is en dat het alzoo wenschelijk moet heeten thans een goed geregelden dienst onder leiding van een centraal orgaan in het leven te roepen. In verband hiermede zou ook ter sprake moeten komen het oprichten van een gemeentelijken desinfectie-oven, van eene gelegenheid tot afzondering van lijders aan besmettelijke ziekten en van eene inrichting ter opneming van gezinnen gedurende den tijd, waarin hunne woningen ontsmet worden. Voorts diende overwogen te worden, welke maatregelen ter bestrijding van besmettelijke ziekten moeten genomen worden en of het ook wenschelijk is, dat onder besmettelijke ziekten nog andere ziekten gerekend moeten worden, dan die in de wet van 4 December 1872 genoemd worden. Naar het eenstemmig oordeel der Commissie is het nood zakelijk een gemeentelijken Gezondheidsdienst op te richten, die het geheele geneeskundig toezicht omvat. De geneeskundige armendienst is reeds opgedragen aan een zestal Stadsgeneesheeren; voor het toezicht op de lagere scholen, zoowel openbare als bijzondere, zijn drie schoolartsen aangewezen; vöor de besmettelijke ziekten, in den ruimsten zin genomen, bestaat geenerlei toezicht van gemeentewege, evenmin als voor de bewaarscholen en kinderbewaarplaatsen. Voor eventueel voorkomende cholera-gevallen is het zooge naamde cholera-hospitaal in het Caecilia-gasthuis aangewezen, dat echter in zeer primitieven toestand verkeert. Voorts bestaat thans als onderdeel van den gemeentelijken reinigingsdienst een ontsmettingsdienst, waaraan evenwel elke geneeskundige leiding ontbreekt. Voor de ontsmetting van goederen moet gebruik gemaakt worden van den oven van een particulier, die echter gansch niet voldoet aan de tegenwoordig te stellen eischen. Voor de verpleging van lijder s aan besmettelijke ziekten buiten hunne woning moet nog steeds gebruik gemaakt worden van de barakken, verbonden aan de verschillende ziekeninrichtingen, terwijl een gemeentelijk laboratorium voor bacteriologisch onderzoek ten eenenmale ontbreekt. In verschillende bijeenkomsten der Commissie werd een en ander overwogen, terwijl omtrent enkele onderdeelen afzonder lijke rapporten werden uitgebracht, die hierbij overgelegd worden. Het resultaat der verschillende besprekingen volgt hieronder. Naar het oordeel der Commissie behoort thans naast de Colleges van Stadsgeneesheeren en van Schoolartsen een ge neeskundige aangesteld te worden, die in het bijzonder belast wordt met het onderzoek van alles, wat op de wering en bestrijding van besmettelijke ziekten betrekking heeft. Hierbij moet niet alleen gedacht worden aan de ziekten, genoemd in de wet van 4 December 1872, of aan de mazelen, tot wering en beteugeling waarvan bij de verordening van 18 Maart 1915 maatregelen genomen werden, maar aan elke ziekte, die een dreigend karakter kan aannemen. Aan dezen geneeskundige behoort de beschikking gegeven te worden over een laboratorium voor de onderzoekingen, die in het belang van de bestrijding van besmettelijke ziekten noodig blijken. Misschien zou hiervoor een der laboratoria, verbonden aan de Rijks-Univeriteits inrichtingen, ten gebruike gevraagd kunnen worden, maar de Commissie acht het beter, dat de gemeente over een eigen laboratorium beschikt, dat op een voudige wijze ingericht zou kunnen worden. Ook zou deze geneeskundige kunnen optreden als medisch adiiseur van den ontsmettingsdienst, terwijl hem tevens zou kunnen opgedragen worden bet geneeskundig toezicht op de bewaarscholen en de kindei bewaarplaatsen. De Commissie meent, dat voor deze functie een speciaal arts behoort benoemd te worden, die geene andere particuliere dan consultatieve praktijk zou mogen uitoefenen. Met het oog hierop zou zijn salaris op ƒ3000.a 4000. moeten vastgesteld worden. Wat den ontsmettingsdienst betreft, zij herinnerd, dat. deze thans ressorteert onder den reinigingsdienst, doch dat de materialen en de magazijngoederen geborgen zijn in een gedeelte van het Caeciliagasthuis, waarin ook het cholera- hospitaal gevestigd is en waarover het toezicht opgedragen is aan den hoofdontsmetter. Mede in het belang van het toezicht acht de Commissie het wenschelijk, dat alles, wat tot den ontsmettingsdienst behoort, overgebracht wordt naar een terrein zoo dicht mogelijk bij- de gebouwen van den reinigingsdienst gelegen. De Commissie vestigt daarvoor de aandacht op het ter rein van den molen »de Stier", dat voor het doel uitstekend gelegen is, waar de verschillende inrichtingen gebouwd kunnen worden. Dit terrein is naar het eenstemmig oordeel der Commissie voor het aangegeven doel veel gunstiger gelegen dan het door den Directeur der Gemeentewerken in diens rapport genoemde terrein van het voormalig Invalie- denhuis. In de eerste plaats komt daarvoor in aanmerking de oprichting van een naar de eischen des tijds ingerichten desinfectie-inrichting voor het ontsmetten van goederen en personen. Reeds meermalen werden door U voorstellen aanhangig gemaakt om de gemeente in het bezit van een eigen des infectie-inrichting te stellen, totnogtoe zonder het gewenschte resultaat. Waar echter de Regeering de aanwezigheid van deze in richting in de gemeente noodzakelijk acht en daarvan zelfs het verleenen van de rijksbijdrage in de kosten van den ont smettingsdienst af hankelijk stelt, meent de Commissie, dat thans een nieuw voorstel behoort aanhangig gemaakt te worden, waarvoor te eerder aanleiding bestaat nu de Regeering 50 in de kosten' van oprichting bijdraagt en ook de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat door de buitengemeenten gebruik zal gemaakt worden van de Leidsche desinfectie-inrichting en het hierdoor ook mogelijk wordt, dat deze inrichting nog eenige baten afwerpt. Naast de desinfectie-inrichting zou eene bergplaats voor wagens en ander materiaal en een magazijn ter bewaring van den voorraad der verschillende desinfectie-middelen ge bouwd kunnen worden. Eene eenvoudige inrichting, waarin tijdelijk aan klein- behuisden huisvesting verleend kan worden, behoort naar de meening der Commissie aan het complex van gebouwen toegevoegd te worden. Meermalen toch is het voorgekomen, dat, terwijl een per ceel ontsmet moest worden, de bewoners of gedurende de ontsmetting op straat moesten verblijven, of tijdelijk in het gezin van anderen moesten opgenomen worden. Noch het een, noch het ander is wenschelijk, omdat daar door allicht smetstof wordt overgebracht. Het stichten van inrichtingen ter verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten of ter opneming van verdachte lijders acht de Commissie niet] noodzakelijk; daarvoor kan als totnogtoe gebruik gemaakt worden van de bestaande barakken in de verschillende ziekeninrichtingen. Ten opzichte van het cholera-hospitaal meent de Com missie, dat dit voorloopig kan blijven, waar het zich thans bevindt. Evenwel verdient het overweging om nu reeds uit te zien

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 5