DONDERDAG 23 NOVEMBER 1916. 205 ook moeilijk anders kunnen doen dan zij gedaan hebben en de aangewezen weg is, om met dit voorstel mede te gaan. De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik weet niet of ik vooruit loop op hetgeen de geachte Wethouder zal zeggen, maar ik wil tot toelichting van het voorstel van Burgemeester en Wethouders er wel de aandacht op vestigen, dat dit gelegen is in de omstan digheid, dat het Rijk voor de subsidieering van vakscholen is gaan toepassen een regeling, vastgelegd in het ontwerpwet op het vakonderwijs, een ontwerp, dat nog geen wet is ge worden, maar waaraan de Regeering zich nu al vast schijnt te willen houden. Deze regeling komt hierop neer, dat het rijkssubsidie zal bedragen 50 van de netto kosten van de school, waaronder dan zijn te verstaan alle kosten, na aftrek, van de salarissen der leeraren. Op dien grondslag zou thans de totale rijkssubsidie moeten bedragen ƒ18250.en aan gezien de school reeds van het Rijk een subsidie had van ƒ12750.is het verschil, de ƒ5500.de verhooging van de bijdrage, die het Rijk nu geeft. Dat is de reden, waarom eene subsidie-verhooging van ƒ5500.in plaats van ƒ6175. door het Rijk wordt toegestaan. Het komt mij rationeel voor, dat Burgemeester en Wethouders, op grond van deze door het Rijk nu reeds gevolgd wordende regeling, voorstellen, om het besluit, dat den vorigen keer is genomen daarmede in overeen stemming te brengen. De Voorzitter. Ik ben het geheel eens met de explicatie van den heer Hoogeriboom. De stukken waren te dien opzichte trouwens ook voldoende duidelijk. Wij hebben den vorigen keer besloten .een subsidie te geven, onder conditie, dat Rijk en Provincie te zamen een bepaald bedrag zouden geven. Nu geelt het Rijk wat minder, ergo wordt aan die conditie niet voldaan. Wat moeten wij nu doen? Houden wij aan die con ditie vast, dan zou onze subsidie vervallen en dan zou er niets komen van de uitbreiding van de school. Daarom moeten wij de voorwaarde veranderen. Het voorstel lijkt mij ook voor de gemeente niet zoo bezwaarlijk, want het subsidie van de ge meente Leiden wordt er niet door verhoogd. De vereenigingmoet nu zien het ontbrekende te krijgen uit den verkoop van de werk stukken, dus door het particulier initiatief. Ik begrijp ook niet, wat wij anders zouden hebben kunnen doen en ik versta ook niet, dat de heer Eokker zegt, dat wij hier iets doen wat bijzonder vreemd is. Dit is heteenige wat wij hebben kunnen doen. Of het subsidie vervalt, öf wij moeten andere voor waarden vragen aan den Raad. Het Rijk zal door dé nieuwe regeling ook niets meer geven, zooals de heer Hoogenboom zeer juist heeft opgemerkt. De beraadslaging wordt gesloten. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het praeadvies besloten. XIV. Verzoek van het Bestuur der Eerwaarde Zusters Carmelitessen van het Goddelijk Hart om wijziging van het uitbreidingsplan der gemeente. (Zie Ing. St. No. 243). De beraadslaging wordt geopend. De Voorzitter. Zooals de heeren hebben kunnen lezen is het praeadvies van Burgemeester en Wethouders om afwijzend op het verzoek te beschikken. De heer Huurman. M. d. V. Een enkele opmerking omtrent dit voorstel. In de eerste plaats wil ik zeggen, dat ik het ten volle eens ben met het praeadvies van Burgemeester en Wet houders. Door het inwilligen van het verzoek zou er een toestand worden geschapen, waardoor deze wijk zou vermin deren. Maar nu zou ik gaarne willen weten, hoe men van plan is te doen als dit voorstel zal zijn aangenomen. Indien de grond die voor straat is bestemd niet wordt onteigend ten algemeenen nutte, dan zal deze toestand ten eeuwigen dage blijven voortbestaan. Men kan de eigenaars er niet toe ver plichten de straat aan te leggen. Het is nu best mogelijk, dat de vereeniging hare gebouwen zoo sticht, dat ze een tusschen- ruimte behoudt van 10 M. die voor straat is geprojecteerd en dat zij dit terrein gebruikt als plein. Ik zou nu gaarne willen weten op welke wijze Burgemeester en Wethouders dezen straataanleg willen bevorderen. De heer Fischer. M. d. V. De opmerking van den heer Huurman is volkomen juist. Alleen door het handhaven van het uitbreidingsplan krijgen wij niet de beschikking over den grond van deze stichting. Er zal moeten overwogen worden, wanneer het noodig zal zijn om in te grijpen op grond van de Woningwet, die uit den aard der zaak ook onteigening toelaat ten einde uitvoering te kunnen geven aan het uit breidingsplan. Dit is natuurlijk eene zaak, die geld zal kosten en om nu hiertoe over te gaan, zonder dat er direct aanleiding voor is, acht ik niet noodig. Als de finantieele toestand er evenwel reden toe geeft, dan zullen wij overwegen of niet, hetzij bij minnelijke schikking hetzij door middel van onteige ning, de beschikking over den grond kan worden verkregen, die voor straat moet worden gebezigd. Bovendien is deze zaak, gelijk mij terecht wordt ingefluisterd, thans niet aan de orde. Het gaat thans er over of het uitbreidingsplan al dan niet ingevolge het verzoek zal worden gewijzigd. De heer Huurman. M. d. V. Ik weet wel, dat dit thans niet aan de orde is en dat het nu gaat over de al of niet goed keuring van het gedane voorstel. De geachte Wethouder heeft evenwel zelf erkend, dat het noodig zal zijn in verband met het doel, wat men beoogt, tot onteigening te besluiten. Nu zou ik in overweging willen geven met de vereeniging in onderhandeling te treden over de wijze, waarop gebouwd zal worden. Ik weet wel, het bedoelde stuk grond zal over een bepaalde breedte niet bebouwd mogen worden, maar voor het bepalen van een prijs bij eventueele onteigening hangt het er veel van af op welke wijze de gebouwen gesticht zijn. De heer Botermans. M. d. V. Ik heb over deze zaak ook nagedacht. Ik zou liever hebben gezien, dat men voldaan had aan het verzoek van deze vereeniging en dat men had voor gesteld een dwarsstraat te maken van 10 M. breed naar de Julianastraat, dan had de vereeniging de beschikking gekregen over dit geheele terrein en zou men daarmede een inrichting hebben gekregen, die in die buurt van groot nut zou kunnen zijn. Wanneer dit voorstel was gedaan zou ik het van de gemeente tegenover die vereeniging meer tegemoetkomend hebben gevonden. Ik zou derhalve Burgemeester en Wethou ders in overweging willen geven om alsnog voor te stellen den aanleg van een dwarsstraat naar de Julianastraat. Ik geef de verzekering, dat er verscheidene leden zullen zijn, die voor dit voorstel zullen stemmen. De heer Hoogenboom. M. d. V. Nu dat door U niet wordt ge daan, wil ik toch opmerken dat hier een misverstand heerscht, wanneer, in het bijzonder door den geachten Wethouder van Fabricage, wordt gesproken over een mogelijke onteigening door de gemeente voor den aanleg van die straat. Wanneer iemand dat terrein wil gaan bebouwen, mag hij het alleen doen met inachtneming van het uitbreidingsplan en moet hij dus ruimte laten voor aanleg van de straat. Er behoeft dus geen sprake van te zijn, dat nu of later door de gemeente zou moeten worden onteigend voor den aanleg dier straat. Iets anders zou het zijn, wanneer voor het scheppen van een doorgaanden verkeersweg een doorbraak door eene bebouwing noodzakelijk is. Zooals de zaak er nu voorstaat, blijft die straat, als het terrein onbebouwd blijft, daar doodloopen. Wil men daar gaan bouwen, dan moet het terrein der geprojec teerde verlengde straat open blijven en is er geen reden, om daarvoor door de gemeente onteigening te doen plaats hebben. De heer Botermans, M. d. V. Ik wil even opmerken, dat het uitbreidingsplan reeds menigmaal hier in den Raad is gewijzigd. De heer Hoogenboom. Dat is een andere kwestie. De heer Botermans. Dat is hetzelfde. Wij hebben het gedaan voor den bouw van de arbeiderswoningen aan de Julianastraat en dat is ook gedaan ten behoeve van die fabriek, die daar is. Ik acht het dan ook geen bezwaar om nu het uitbreidingsplan te wijzigen en die straat om te leggen naar de Julianastraat, opdat deze bebouwd kan worden. Ik vind, dat Burgemeester en Wethouders hier niet met een voorstel komen, om de vereeniging ter wille te zijn. De heer Fischer. M. d. V. Naar aanleiding van hetgeen de heer Botermans in het midden heeft gebracht wil ik toch zeggen, dat uit het praeadvies wel eenigszins blijkt, dat reeds in den geest, zooals den heer Botermans het wenscht, onder handelingen zijri gevoerd. U kunt daarin lezen »Een schrome lijke misstand zou daar blijven bestaan en die zou niet in voldoende mate worden opgeheven door een gedeelte van het slop, hetzij in westelijke of in oostelijke richting, in verbinding te brengen met het einde van de straat". De vraag is zelf door de vereeniging ter sprake gebracht, maar wij hebben geen vrijheid kunnen vinden, in deze ver gadering eenig advies uit te brengen en ik zou er ook zeer tegen zijn. De Anna Paulownastraat is bestemd later veel verder te worden doorgetrokken en het zou een misstand zijn, als die doodliep tegen een muur, 100 M. van den Singel en men ineens genoodzaakt was een hoek om te slaan. Met hetgeen door den heer Hoogenboom is gezegd, ben ik het niet geheel en al eens. Bij de totstandkoming van de Woningwet is het maken van een uitbreidingsplan op den voorgrond gesteld. Wordt niet op de een of andere wijze deze

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 7