204
DONDERDAG 23 NOVEMBER 1916.
De heer Sijtsma. M. de V. Geen der heeren heeft mij over
tuigd, dat ik zoo iets heb gezegd. Ware dat het geval, ik
zou desnoods mijn verontschuldiging hebben aangeboden, want
het is mij hier niet te doen om een of ander onaangenaam
te zijn, of om een kleingeestige politiek te voeren, zooals een
dèr sprekers het wil laten voorkomen. Ik geloof, dat de heer
Vergouwen om met den eersten spreker te beginnen
in zijn kwaliteit als lid van de Kamer van Koophandel
bijzonder erop gesteld is de industrie hier vooruit te brengen.
Dit is natuurlijk uitstekend, maar daar voor moet de Lakenhal
niet gebruikt worden. Dan moet de heer Vergouwen, die al
weer in de Kamer van Koophandel in den laatsten tijd voor
zooveel goede dingen heeft geijverd, ijveren voor een museum
van kunstnijverheid, waar deze voorwerpen behooren, zooals
hij trouwens zelf zeide. De heer van der Eist zeide, dat de
een verstand heeft van dergelijke potten en pannetjes en de
ander niet. Best! Ik heb ze dan toch bekeken vele Raads
leden schijnen ze niet te hebben gezien, ik geloof, dat de
voorzitter van de Commissie en ook Mr. van der Eist ze ook
niet hebben gezien en als ik daarover een oordeel heb
uitgesproken, dan heb ik dat ten minste kunnen motiveeren,
omdat ik die voorwerpen gezien heb, terwijl de Wethouder
en Mr. van der Eist zijn afgegaan op een ander, al is het dan
ook op den directeur. Ik houd vol, dat deze voorwerpen, wan
neer die in een vitrine staan in de Lakenhal, een weinig
aangenamen indruk zullen maken, en dat de bezoekers den
indruk zullen krijgen dat zij in die omgeving niet thuis be
hooren. Men kan deze verzameling niet vergelijken met een
penning, die geslagen wordt bij een feestelijke gelegenheid,
die in een hoekje wordt neergelegd, doch later historische
waarde krijgt. Wanneer de heer van der Lip dat niet eens
kan voelen, dan is hij ook niet bevoegd om te oordeelen of
deze voorwerpen in de Lakenhal behooren of niet. Dan is
de heer van der Lip alleen afgegaan op den directeur. Deze
zal er misschien meer verstand van hebben dan ik, maar aan
het bij mij groot bezwaar heeft hij wellicht niet gedacht, nl.
dat wij met het oog op een goedkoope reclame andere aan
biedingen zullen krijgen en dat wij dan telkens zullen moeten
vragen of wij die moeten aannemen of niet. Wanneer wij in
dit opzicht een beetje mild zijn en voorwerpen van kunst
nijverheid in onze Lakenhal gaan tentoonstellen, dan streven
wij het doel voorbij. Dan is het niet meer de waardige
Lakenhal met voorwerpen van historische waarde en met
schilderijen, die er om de ruimte niet allemaal geplaatst
kunnen worden, zooals de heer Botermans heeft gezegd, maar
dan krijgen wij daar een museum van kunstnijverheid, wat
de Lakenhal echter op het oogenblik niet is en mijnsinziens
ook niet mag worden. Daarom blijf ik volhouden, dat wij
door deze collectie aan te nemen op den verkeerden weg zijn.
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik wensch nog even een
enkele practische opmerking te maken. Ik geloof, dat de
heer Brouwer den heer Sijtsma dankbaar kan zijn voor de
onwillekeurige reclame, die deze gemaakt heeft voor de Leid-
sche nijverheid, speciaal voor zijn industrie.
De Voorzitter. Ik zou de heeren nog even willen aan
sporen, om mede te gaan met het voorstel van Burgemeester
en Wethouders, want zooals de heeren van der Lip, van der
Eist en Briët hebben 'gezegd, dwaalt men hier, als men zegt,
dat de Lakenhal alleen een museum van oude kunst is. De
Lakenhal is ook een historisch museum. Men moet dan ook
de historie alle recht doen wedervaren. Er zijn vele zaken,
die eerst langzamerhand oud worden. Wat zouden wij nu
niet dankbaar zijn geweest, als de menschen vroeger vele
voorwerpen, die toen modern waren, ten geschenke hadden
gegeven. Hoe dikwijls betreurt men het niet oude meubelen
te hebben weggedaan, die men destijds niet meer mooi vond
en die men later voor tien of twintigmaal de waarde moest
terugkoopen. Daarom moet men, indien men exemplaren van
kunst kan krijgen, die dankbaar aanvaarden. De kwestie,
of zij werkelijk beantwoorden aan het begrip «kunstpro
ducten" behoort thuis bij de Commissie, voorgelicht door
den directeur. Zooals wij hier zitten, kunnen wij niet alle
maal over kunst mede praten. Het geldt hier alleen het
principe, en dan doen wij goed het aanbod te accepteeren.
Men heeft ook gezegd, dat de firma Brouwer niet in Leiden
gevestigd is, maar in Leiderdorp. Dat is echter nooit voor
het museum van gewicht geweest. Ik zou dan ook den heer
Vergouwen willen bijvallen.
In de Lakenhal worden opgenomen alle voorwerpen van
kunst en van historische beteekenis uit Leiden en omstreken.
Wanneer de heer Sijtsma in de Lakenhal is geweest, dan
zal hij hebben gezien, dat daar ook schilderijen hangen van
den tegenwoordigen schilder Verster, omdat hij een Leidsch
schilder van naam is. Na verloop van tijd zullen die schil
derijen historische waarde hebben gekregenhet is heel
jammer, dat men het idee van een Lakenhalcommissie niet
een paar eeuwen eerder heeft gehad, dan zouden wij thans
heel wat meer mooie stukken in de Lakenhal bijeen hebben
dan nu het geval is.
Ik raad derhalve den Raad zeer sterk aan, mede te gaan
met het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer Pera. M. d. V. Wanneer ik den heer Sijtsma goed
begrijp, zou hij er zeer op zijn gesteld, dat wij hier hadden
een museum van kunstnijverheid. Om daartoe te komen is
het dunkt mij dan toch wel dienstig, de voorwerpen die in
een museum van kunstnijverheid thuis behooren, te verza
melen. al is het, dat zij voorloopig in de Lakenhal onder dak
gebracht moeten worden. Wanneer men eenmaal een ver
zameling heeft van voorwerpen van kunstnijverheid, dan zal
men er eerder toe komen om zulk een museum op te richten,
dan wanneer men niets bezit om de ruimte te vullen.
Uit dit oogpunt zou het m. i. wel dienstig zijn het geschenk
te aanvaarden.
De beraadslaging wordt gesloten.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
praeadvies besloten.
XI. Voorstel tot verhuring van de perceelen onder de ge
meente Leiderdorp, Sectie A Nis. 50 en 51, aan het Departe
ment Leiden van de «Maatschappij tot Nut van het algemeen."
(Zie Ing. St. No. 249.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
De heer van der Elst. M. d. V. Ik wil deze gelegenheid
aangrijpen om Burgemeester en Wethouders en den heer
Fischer in het bijzonder te bedanken voor de vlugge en aan
gename wijze, waarop door hen deze zaak is behartigd ge
worden. Ook wil ik noemen den Directeur van Gemeente
werken, die door zijn gunstig advies een krachtigen stoot
heeft gegeven tot de spoedige afdoening.
De Voorzitter. Namens het college van Burgemeester en
Wethouders dank ik U voor de woorden van hulde, die U
tot ons hebt gesproken.
XII. Voorstel tot hernieuwing van het contract met de
firma J. J. Groen en Zn., betreffende de levering van de
Ingekomen Stukken en van het gedrukt stenographisch ver
slag van de Handelingen van den Gemeenteraad.
(Zie Ing. St. No. 242).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
XIII. Voorstel tot wijziging van het Raadsbesluit van 27
Juli 1916, in zake de verhooging van de aan de vereeniging
«de Ambachtsschool" toegekende jaarlijksche subsidie.
(Zie Ing. St. No. 239).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer FoEker. M. d. V. Ik zou aan Burgemeester en
Wethouders eene vraag willen doen. Toen een vorig maal
deze subsidieaanvraag in behandeling is gekomen in den Raad,
hebben Burgemeester en Wethouders voorgesteld de subsidie
te verleenen onder de gebruikelijke voorwaarden, dat door
Rijk en Provincie te zamen f 8025.aan subsidie zou wor
den gegeven. Nu komen Burgemeester en Wethouders hierop
terug, en stellen den Raad voor een hoogere subsidie te geven,
niettegenstaande aan de gestelde voorwaarden niet is voldaan.
Nu zou ik willen vragen: waarom nemen Burgemeester en
Wethouders nu deze houding aan? Waarom eene voorwaarde
stellen wanneer men zich daaraan toch niet houdt?
De heer Pera. M. d. V. Naar aanleiding van de vraag van
den heer Fokker zou ik willen opmerken, dat het een zaak
is, die gedurig voorkomt, niet alleen in Leiden, maar ook
elders. Wanneer toelagen aan dergelijke vereenigingen of in
richtingen worden gegeven, wordt steeds de voorwaarde ge
steld, dat ook door het Rijk en door de Provincie een be
paalde bijdrage wordt gegeven. Telkens echter komt het voor,
dat het Rijk of de Provincie aan die voorwaarde niet voldoet.
Om nu geen storing te brengen in den geregelden gang van
het onderwijs aan de bedoelde inrichting, komt men meteen
voorstel om in de vóorwaarde wijziging te brengen, teneinde
de verbroken samenwerking weer te herstellen. Iets nieuws
gebeurt hier dan ook in 't geheel niet; het geschiedt alleen
door den drang der noodzakelijkheid in het belang van de
ambachtsschool. Burgemeester en Wethouders hebben dan