DONDERDAG 23 NOVEMBER 1916. 203 wordt aangeboden niet. Daarover zou ik althans niet gaarne een oordeel uitspreken. Wanneer men later eens was gekomen met enkele voorbeelden van werk bijv. dat niet meer wordt gemaakt, dan was het nog iets anders, maar op het oogen blik is de fabriek nog aan het ontwikkelen. Ik herhaal, dat wij naar mijne meening door dit geschenk aan te nemen reclame maken voor een bepaalde fabriek. Kan men deze ver zameling niet ergens in de fabriek zelf bewaren? Wanneer zij eens niet meer bestond, zal er wel iets voor zijn om zulk een geschenk te aanvaarden, eerder niet. Ik weet niet of de heeren de bonte verzameling hebben gezien. Wie die gezien heeft, zal het met mij eens moeten zijn, dat die verzameling niet in de Lakenhal thuis hoort. Mijn grootste bezwaar is evenwel, dat wij op deze wijze reclame maken voor deze fabriek en dat acht ik onbetamelijk. Aan anderen zal men het ook niet kunnen weigeren om een vitrine te plaatsen in de Lakenhal, misschien zal het dan nog wel eens zoover komen, dat onze mooie schilderijen er voor zullen moeten worden opgeborgen. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik ben van een geheel ander gevoelen dan de heer Sijtsma. Of de geschonken voorwerpen kunstwaarde bezitten, laat ik ter beoordeeling over aan de Commissie, die deze voorwerpen wenscht te aanvaarden. Die Commissie is tot oordeelen bevoegd en voorzoover zij niet bevoegd mocht zijn, kan zij zich door deskundigen doen voorlichten. Het blijkt in dezen, dat de Commissie het wel de moeite waard acht, de voorgestelde schenking te aanvaarden, anders had zij dat voorstel natuurlijk niet gedaan. Wij mogen dus aannemen, dat het hier geldt voorwerpen van kunst en dat zij waardig zijn in een museum te worden geëtaleerd. Nu is het waar, dat de Lakenhal in de eerste plaats museum van oudheden is en in de tweede plaats museum van kunst. Een museum van kunstnijverheid is het zeker niet; dat missen wij hier in Leiden. Nu is er toch geen bezwaar, dat een collectie, gelijk die hier gegeven wordt, die voor de Gemeente Leiden van historische waarde kan worden, op het oogenblik reeds in het museum wordt opgenomen. Nu zegt de heer Sijtsma, dat ook andere industrieën, die zich hier vestigen of zich reeds hier gevestigd hebben, een dergelijke aanbieding kunnen doen. Wanneer het blijkt, dat dergelijke industrieën in of rond Leiden werkelijk voorwerpen van kunst leveren, die de Commissie waardig acht om in het museum te worden opgenomen, dan is er geen bezwaar om die ook op te nemen, mits de voorwerpen werkelijk waardig zijn opgenomen te worden. Meent men, dat het een soort reclame is, dan zou ik zeggen: Laat de gemeente daartoe medewerken in het belang van de industrie in Leiden. Die reclame kan absoluut geen kwaad, integendeel, kan de Leidsche industrie dan tot voorbeeld strekken. Wanneer vreemdelingen in de Lakenhal komen en de producten der industrie zien, die in Leiden gevestigd zijn, dan is dat wel degelijk een opwekking voor de menschen om die tak van nijverheid meer van nabij te leeren kennen. Daardoor wordt de industrie in Leiden bevorderd, de Gemeente werkt daaraan indirect mede. Dat is geen reclame in ongunstigen, maar in gunstigen zin van het woord. Die reclame mogen wij altijd, hebben en strekt slechts tot bevordering van den handelsstand en de industrie in Leiden. De heer van der Elst. M. d. V. Hetgeen de heer Ver gouwen heeft gezegd, had ik ook willen zeggen. Ik wil er dit bijvoegen, dat de Lakenhal iets tweeslachtigs heeft. Het is niet alleen een museum van oude schilderijen, maar ook van voorwerpen van kunstnijverheid. Het is dikwijls zeer moeilijk, dat te scheiden, maar ik meen te weten, dat het verzoek, om deze collectie te plaatsen, is uitgegaan van den directeur van het museum. Ik weet het niet zeker, maar ik meen het gehoord te hebben. In elk geval heeft de plaatsing de volkomen instemming van den directeur, die juist de plaatsing wil bevorderen van deze stukken, die uit den aard der zaak breekbaar zijn en later heel moeilijk zullen zijn te krijgen. Wij moeten wachten tot wij een museum van kunst nijverheid hebben, is gezegd, maar zoolang wij dat niet heb ben, is dit museum de veilige plaats om deze stukken, die zeer smaakvol zijn en algemeene waardeering vinden bij menschen die verstand hebben van aardewerk, zooals de heer Vergouwen heeft gezegd, te bewaren. Die vinden daar een veilige bewaarplaats. Ik wijs erop, dat ook verschillende stukken van oude kunstnijverheid in het museum zijn. Wij hebben er een verzameling van oude glaswerken, die daar nu veilig bewaard is. Het museum is daarvoor een eenige bewaarplaats, omdat deze kostbaar en breekbaar zijn. Over vele jaren zullen verschillende specimina van Brou- wer's aardewerk moeilijk te krijgen zijn en dan is in deze stad althans een volledige collectie te vinden. Ik juich het daarom zeer toe, dat de Gemeente dit aanbod zal aan vaarden. De heer Botermans. M. d. V. Ik kan mij volkomen ver eenigen met wat door den heer Sijtsma is gesprokendaarbij komt nog iets anders, dat ik een bezwaar acht. Ik was in het gebouw om de pulletjes te bekijken en zag toen achter een schot een schilderstuk staan en toen vroeg ik aan den concierge wat dat was. Hij zeide: Dat is een mooi schilderij, maar daarvoor is hier geen plaats. Als er nu geen plaats is voor een schilderij, is daar dan wel plaats om daar die pulletjes neder te zetten? Ik voel er totaal niets voor. Ik vind aarde werk, zooals Delftsehe aardewerk, dikwijls heel mooi hadden wij dat maar maar deze dingen behooren thuis in een museum van kunstnijverheid, dat hier jammer genoeg niet is. Ik zou het bejammeren, als de Raad er mede medeging om een dergelijk aanbod te accepteeren. De heer Briët. M. d. Y. Ik kan mij aansluiten bij hetgeen door de heeren Vergouwen en van der Eist is gezegd. Ik vind het motief van den heer Sijtsma kleingeestig. Het maakt op mij den indruk, dat men het geschenk wil weigeren om dat de heer Brouwer nog leeft. Indien hij overleden was, zou men het wel willen aanvaarden. Wanneer Israëls ons een schilderij cadeau had willen geven, dan zouden wij dit toch zeer zeker dankbaar hebben aanvaard. Dit wil evenwel nog niet zeggen, dat wij ieder prul van een schilderij zouden aanvaarden. Zoo is het hiermede ook het geval. Wij moeten het aan de Commissie van de Lakenhal overlaten om te be- oordeelen of deze voorwerpen kunstwaarde bezitten. Wat betreft de bewering van den heer Sijtsma, dat deze voorwer pen niet in de Lakenhal thuis hooren, wil ik opmerken, dat in het Friesch museum een collectie aardewerk van den te- genwoordigen tijd is opgenomen, nl. Hindelopensch aardewerk. Ik acht het ook voor de industrie wel degelijk van belang, dat dergelijke voorwerpen van kunstnijverheid in de Lakenhal worden geplaatst. De heer van der Lip. M. d. V. Ik zal niet veel meer be hoeven te zeggen ter verdediging van het voorstel van Bur gemeester en Wethouders, na hetgeen daarover reeds door de heeren Vergouwen, van der Eist en Briët is in het midden gebracht. Ik deel volkomen hunne opinie, dat wij eene der gelijke mooie collectie aardewerk met veel genoegen in ons museum moeten opnemen. Al heeft deze verzameling op het oogenblik nog geen historische waarde, naderhand kan deze verzameling van groot historisch belang worden. Wij hebben ook nooit het systeem gevolgd, dat slechts voorwerpen worden opgenomen, die thans reeds historische waarde bezitten. Ik wil er b.v. op wijzen, dat het de gewoonte is, dat wan neer gezelschappen een feest vieren, en dan een gedenkpen ning laten slaan, dat er dan een aan het museum ten ge schenke wordt gegeven, welke penningen wij dan altijd dankbaar hebben aangenomen en een plaatsje gegeven in het museum. Zoo hebben wij het vorig jaar nog een dergelijke penning door tusschenkomst van den heer Fokker ontvangen. Op het oogenblik hebben die penningen nog geen historische waarde; later zal dit misschien wel het geval zijn. Het is bovendien zeer moeilijk de scheidingslijn te trekken tusschen wat historische waarde heeft en wat niet. Waar wij hier geen museum van kunstnijverheid hebben, waar dergelijke voorwerpen misschien anders zouden kunnen worden bewaard, daar acht ik het van te meer belang om deze collectie, die zonder twijfel groote kunstwaarde heeft, in de Lakenhal op te nemen. Het grootste bezwaar van den heer Sijtsma is hierin gelegen, dat er op deze wijze reclame wordt gemaakt voor deze firma. Ik kan zoo maar niet toegeven, dat dit de bedoeling van den heer Brouwer zou zijn geweest met het geven van deze collectie, waarom hij door den heer Over- voorde is verzocht geworden, gelijk de heer van der Eist terecht heeft opgemerkt, om reclame te maken voor zijne zaak. Maar gesteld, dat dit bij den heer Brouwer geweest is de arrière-pensée, dan zeg ik: maar wat hindert dat dan nog; wat hebben wij daarmede te maken Het is voor ons alleen maar de vraag, of wij die collectie zullen kunnen aanvaarden, of zij voor ons museum waarde heeft. Wat de heer Sijtsma zegt, dat wij dan ook verplicht zullen zijn om op te nemen al wat door andere firma's misschien als reclame aan het museum ten geschenke zal worden gegeven, gaat niet op, zooals terecht door den heer Briët is opgemerkt. Wij hebben eene Commissie en een Directeur, die beoordeelen moeten of voorwerpen, die ten geschenke worden gegeven, zullen worden opgenomen. Wanneer de Commissie van andere firma's der gelijke voorwerpen ten geschenke ontvangt, zal zij hebben na te gaan of het van belang is om die voorwerpen in het museum een plaats te geven. Wanneer de Commissie meent van niet, dan worden zij ook niet in de Lakenhal opgenomen. Daarom komt het mij voor ik kan mij niét begrijpen, dat wij over een dergelijk onderwerp zoolang moeten debatteeren dat wij niet anders kunnen doen, dan den heer Brouwer dankbaar zijn voor dit geschenk en dit onder betuiging van erkentelijkheid aanvaarden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 5