78 Door dien langen duur der prijsstijging hadden vooral de minst gesalariëerde beambten en werklieden met een groot gezin bij de voorziening in hun levensonderhoud met ernstige moeilijkheden te kampen, weshalve wij, te meer waar de winter weldra voor de deur zou staan, U toen meenden te moeten voorstellen de minst gesalariëerden, van wie moest worden aangenomen, dat zij in de gegeven tijdsomstandig heden moeilijk van hun salaris zonder meer konden rond komen, dat waren de gehuwde beambten en werklieden met kinderen, door het toekennen van een toeslag op het loon per kind gedurende de maanden December 1915 en Januari, Februari en Maart 191(3, eenigszins tegemoet te komen en door de wintermaanden heen te helpen. Met een kleine wijziging werd dit voorstel in Uwe Ver gadering van 2 December 1915 aangenomen. Op 6 April en 18 Mei d.a.v. (Ingek. Stukken Nis. 61 en 110) werd door U tot verlenging van den toeslag besloten, op laatstgenoemden datum tot wederopzeggens, doch uiterlijk tot 1 Januari 1917. Het systeem, dat aan den op 2 December 1915 toegekenden toeslag ten grondslag lag, werd daarbij gehandhaafd, doch de grootte van den toeslag werd vastge steld volgens een schaalwaarbij was aangenomendat weliswaar de duurte was gebleven, doch ook, dat deze in de zomermaanden het minst en in de wintermaanden het meest drukte, terwijl de druk in de voor- en najaarsmaanden ge acht moest worden daartusschen in te liggen. In deze regeling nu zouden adressanten gaarne eene wijzi ging zierr gebracht en wel in dien zin, dat niet alleen de gehuwde beambten en werklieden met kinderen, doch ook de gehuwden zonder kinderen, de kostwinners en de onge- huwden een toeslag ontvingen. Zij verzoeken daarom toekenning van de navolgende toe slagen a. voor zooveel betreft de gehuwden: per maand aan hen, wier salaris minder dan ƒ624.— per jaar bedraagt (d. i. ƒ12.per week); ƒ6.per maand aan hen, wier salaris 624.of meer, doch minder dan 728.per jaar bedraagt (d. i. 12.tot ƒ14.per week); ƒ5.per maand aan hen, wier salaris ƒ728.of meer, doch minder dan ƒ1200.per jaar bedraagt (d. i. ƒ14.tot ƒ23.— per week); b. voor zooveel betreft de ongehuwden: ƒ2.per maand aan hen, wier salaris minder dan 676. per jaar bedraagt (d.i. ƒ13.per week), een en ander echter met dien verstande, dat de bij raads besluit van 18 Mei 1916 vastgestelde regeling worde gehand haafd, indien en voor zoover die regeling gunstiger is, dan de thans gevraagde. Na ernstige overweging zijn wij tot de overtuiging geko men, dat tot inwilliging van het verzoek van adressanten moet worden besloten. In de laatste tijden toch zijn, vermoedelijk in verband met een tekort aan arbeidskrachten, de loonen in de vrije maat schappij aanmerkelijk gestegen. Het toekennen van een alge- meenen toeslag in combinatie met den bestaanden kindertoeslag komt ons daarom beslist noodig voor. Mocht door Uwe Ver gadering in dien zin een besluit worden genomen, dan zal niet alleen het door U bij vroegere besluiten ingenomen stand punt, dat de toeslag aan hen, die geacht moeten worden daaraan het meest behoefte te hebben,- behoort te worden toegekend, gehandhaafd worden, doch zal de toeslag in den vervolge tevens werken als eene tijdelijke loonsverhooging, gelijk men die in dezen crisistijd in de vrije maatschappij aantreft, Onze bedoeling is derhalve deze: De bestaande toeslag wordt gehandhaafd, doch indien en voor zoover de door adressanten aangegeven regeling, waarmede wij ons kunnen vereenigen, in een maand voor de betrokkenen voordeeliger is, heeft uitkeering volgens die regeling plaats. Dit is uit den aard der zaak het geval ten opzichte van al de ongehuwde beambten en werklieden en al de gehuwden zonder kinderen, voor zoover zij voor den toeslag in aanmerking komen. Voor de gehuwden met kinderen zal nu eens de oude, dan weer de nieuwe regeling voordeeliger zijn. Zoo zal de oude regeling voor gehuwden met een groot gezin, in het bijzonder in de maand December, over welke ingevolge Uw besluit van 18 Mei de volle toeslag wordt uitgekeerd, voordeeliger zijn; in de zomermaanden daarentegen, gedurende welke de toeslag slechts voor ongeveer een derde gedeelte gegeven wordt, zal allicht ook voor zeer vele gehuwden met kinderen de thans voorgestelde toeslag hooger zijn. De verschillende onderdeelen van ons voorstel behoeven, naar wij meenen, geen nadere toelichting. Slechts zij opge merkt, dat ingevolge het sub 7 voorgestelde het inwonende personeel bij de gestichten »Endegeest", Voorgeest" en »Rhijngeest", alsmede zij, die naar het oordeel van ons College geacht moeten worden in gelijke omstandigheden te verkeeren, niet voor toeslag in aanmerking komen. Waar de duurte der levensmiddelen dit personeel niet treft, spreekt deze uitzon dering als 't ware vanzelf. De kosten der nieuwe regeling op zichzelf worden dezerzijds zeer globaal geraamd op 57000.per jaar, d. i. 4750. per maand of 24000 over de maanden Augustus tot en met December 1916. De kosten der bestaande regeling kunnen over die maan den worden begroot op 10.800, zoodat dus de meerdere kosten van ons voorstel over de maanden Augustus tot en met December 1916 vermoedelijk '13.200 zullen bedragen. Op grond van het bovenstaande geven wij Uwe Vergade ring alsnu in overweging, met handhaving van Uw besluit van 18 Mei 1916 in zake het toekennen van een duurte- toeslag, te besluiten 1°. dat aan allen, die in vasten gemeentedienst zijn, of daar mede naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders ge lijk te stellen zijn en die een salaris genieten beneden 1200.— in de maanden -Augustus 1916 en volgende, tot wederopzeggens, doch uiterlijk tot 1 Januari 1917, boven hun salaris, uiterlijk op den lOen van elk der maanden, waarover de uitkeering plaats heeft, een toeslag zal worden uitgekeerd en wel: A. voor zooveel betreft de gehuwden: 7.per maand aan hen, wier salaris minder dan 624.bedraagt (le categorie) 6.— per maand aan hen, wier salaris 624.ot meer, doch minder dan 728.bedraagt (2e categorie) 5.per maand aan hen, wier salaris 728.of meer, doch minder dan 1200.— bedraagt (3e categorie); B. voor zooveel betreft de ongehuwden2 per maand aan hen, wier salaris minder dan 676.bedraagt; 2°. dat onder salaris zal worden verstaan de pensioens grondslag, behalve ten opzichte van de beambten van politie, de havenrechercheurs en de brugwachters, voor wie onder salaris wordt verstaan de pensioensgrondslag, verminderd met 50.— ten aanzien van hen, voor wie het genot van vrije uniformkleeding is geschat op een bedrag van 85.of hooger en met 40.ten aanzien van hen, voor wie het genot van vrije uniformkleeding is geschat op een bedrag beneden 85.— 3°. dat het salaris ea hetgeen aan toeslag, hetzij ingevolge vroegere raadsbesluiten, hetzij ingevolge het sub 1°. bepaalde, te zamen over het jaar 1916 is of zal worden genoten, voor de gehuwden de som van 1200.— en voor de ongehuwden de som van 676.— niet mag overschrijden, terwijl ten opzichte van hen, die in eene lagere categorie vallen, het salaris en de toeslag te zamen, nimmer meer mag bedragen dan zij, die tot eene hoogere categorie behooren, aan salaris en toeslag tezamen ontvangen 4°. dat aan de gehuwden, die volgens hun aanslag in de plaatselijke directe belasting over het jaar 1916 een inkomen hebben van 1200.— en hooger (bij de beambten van politie en havenrechercheurs ƒ1250.en bij de brugwachter ƒ1240.—) en aan de ongehuwden, wier aanslag 676.of meer be draagt (bij de beambten van politie en de havenrechercheurs 726.— en bij de brugwachters 716.—) geen toeslag zal worden uitgekeerd, terwijl dit evenmin zal geschieden aan hen, die in dienst der gemeente slechts eenige bijbetrekking bekleeden 5°. dat de gehuwden, wier aanslag in de plaatselijke directe belasting over het jaar 1916 ƒ624.of meer, doch minder dan 728.bedraagt (bij de beambten van politie en de havenrechercheurs 674.tot beneden 778.en bij de brugwachters 664.tot beneden ƒ768.onder de 2e cate gorie en de gehuwden, wier aanslag ƒ728.— of meer, doch minder dan 1200.bedraagt (bij de beambten van politie en de havenrechercheurs 778.tot beneden 1250.en bij de brugwachters 768.tot beneden ƒ1240.onder de 3e categorie worden gerangschikt, ook al zouden zij, voor- zooveel hun salaris betreft, onder een lagere categorie vallen 6°. dat de burgerlijke staat, alsmede de grootte van het salaris zal worden beoordeeld naar den toestand op den eersten dag van de maand, waarover de uitkeering telkens plaats heeft, terwijl de ongehuwden, die naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders als kostwinner kunnen worden aangemerkt, onder de gehuwden zullen worden gerangschikt; 7°. dat het sub 1°. tot en met 6°. bepaalde niet van toe passing zal zijn op de onderwijzers bij het Openbaar Lager Onderwijs, voor zoover zij recht hebben op een z.g. duurte- toeslag van Rijkswege en evenmin op het inwonend personeel der gestichten »Endegeest", »Voorgeest" en sRhijngeest", noch op hen, die naar het oordeel van Burgemeester en Wet houders geacht moeten worden in gelijke omstandigheden te verkeeren als laatstgenoemd personeel; 8°. dat de sub 1°. genoemde toeslag echter slechts zal wor den uitgekeerd, indien en voorzoover deze, over elk der maan den Augustus 1916 en volgende, hooger is, dan die, welke ingevolge raadsbesluit van 18 Mei 1916 over elk der maan den Augustus 1916 en volgende wordt genoten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 2