DONDERDAG
8 JUNI 1916.
107
geven, om op die wijze over een deel van den grond te be
schikken en verder aan de militaire overheid vergunning te
geven om in het Poelmeer de gevvenschte zweminrichting
te maken.
De Directeur van Gemeentewerken, die over deze aanvraag
advies heeft uitgebracht, had geen bezwaren.
Met het oog op het spoedeischende van de zaak, hebben
Burgemeester en Wethouders daarom onder de gebruikelijke
voorwaarden en tot wederopzeggens op het verzoek gunstig
beschikt, o.m. onder voorwaarde:
dat de eventueel aan den pachter van het vischwater te
betalen schadevergoeding doof het Rijk worde vergoed,
en dat als recognitie voor het innemen van het water en
voor het hebben van een uitpad over den wegberm, te zamen
f 10.per jaar of gedeelte daarvan aan de gemeente Leiden
worde betaald.
Bij analogische toepassing van het tarief voor de inneming
van wateroppervlakte, zooals dat voor het linnen de gemeente
Leiden gelegen water zou gelden en dat gewoonlijk wordt
gevolgd, en voor het hebben van een uitpad over den berm,
zou de recognitie over ^50 M2. water ongeveer 112.50
bedragen en voor een uitpad f 2.tezamen ƒ115.
Het kwam Burgemeester en Wethouders echter voor, dat
in dit geval, waar het uitsluitend de sanitaire belangen van
het garnizoen betreft, van de analogische toepassing van het
tarief moest worden afgeweken en dat met een geringe ver
goeding, b.v. van 10.—. per jaar in totaal, genoegen kon
worden genomen.
Burgemeester en Wethouders vertrouwen dat de Raad er
mee zal instemmen, dat hier van het in den regel gevolgde
tarief is afgeweken.
Ik stel U mitsdien voor Uwe goedkeuring te hechten, aan
hetgeen door Burgemeester én Wethouders in deze zaak is
besloten.
Daartoe wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
besloten.
De Voorzitter. Voordat wij nu overgaan tot de behande
ling van punt IX, lijkt het mij beter eerst enkele andere
punten af te doen. Ik geef daarom het woord aan den heer
Fischer.
De heer Fischer. M. d. V. Ik heb het woord gevraagd om
in verband met hetgeen ik in een vorige vergadering heb
medegedeeld, een mededeeling te doen betreffende de scholen.
Ik kan nu berichten, dat van de militaire autoriteiten de
tijding is ingekomen, dat de scholen aan den Maresingel en
aan de Paul Krugerstraat weder in gebruik kunnen worden
genomen, en dat bovendien de Gehoorzaal voorloopig ter be
schikking van de gemeente zal blijven.
De heer Heeres. M. d. V. Naar aanleiding van de.mede
deeling van den Wethouder zou ik willen vragen zijn er
onderhandelingen gevoerd tusschen de militaire autoriteiten
en Burgemeester en Wethouders? Gaat het maar aan, dat
de militaire autoriteiten schrijven die en die school hebben
wij al of niet noodig. Is door Burgemeester en Wethouders
het belang van het .onderwijs in de weegschaal gelegd bij
de besprekingen met de militaire autoriteiten, of hebben zij
de mededeeling van de militaire autoriteiten aangenomen als
iets dat vaststaat, waaraan gehoorzaamd moet worden.
De heer Fischer. In antwoord op hetgeen door den heer
Heeres is gevraagd, zou ik willen zeggen, dat het den Raad
toch duidelijk moet zijn, dat wij altijd de belangen van het
onderwijs op den voorgrond hebben gesteld. Een korten tijd
geleden heb ik een lange verhandeling gehouden over de
vertoogen, die steeds doir Burgemeester en Wethouders zijn
geiicht tot de militaire autoriteiten om weder de beschik
king over de scholen te krijgen, zoodat in Leiden geen bijzon
dere maatregelen behoefden te worden genomen.
N
De heer Heeres. Ik zou dit gaarne willen weten: Kunnen
de militaire autoriteiten zeggen: wij willen die en die lokalen
in beslag nemen, ja of neen. De zaak is ook in de Tweede
Kamer behandeld, en toen is mij door den Minister van Oorlog
op eene interruptie mijnerzijds gezegd: de gemeentebesturen
zijn autonoom in dit opzicht. Daarin ligt toch opgesloten, dat het
gemeentebestuur het in gebruik nemen van een openbaar
lokaal door militaire autoriteiten kan weigeren. Onlangs is
de zaak weder ter sprake gekomen en ik heb den indruk
gekregen, dat per slot van rekening de gemeentebesturen die
autonomie niet in bijzondere mate in dit opzicht hebben. Is
nu naar aanleiding van de laatste besluiten van de militaire
autoriteiten er oppositie geweest van de zijde van Burgemeester
en Wethouders? Hebben zij gezegd: wij hebben de school
lokalen voor belangrijker doeleinden noodig? Met de Gehoor
zaal is het wat anders.
De Voorzitter. U verwart de juridische en de factische
zijde dezer quaestie. Wanneer een school wordt opgevraagd
door de militaire autoriteiten, kunnen wij weigeren. Zooals
de zaak nu is geloopen, is zij historisch gegroeid uit hetgeen
in Augustus 1914 is voorgevallen. Vroeger hadden wij afge
sproken, dat wij scholen zouden geven bij een eenvoudige
mobilisatie voor het houden van oefeningen en in de vacan-
ties. Nu kwam de maand Augustus 1914. Dat was geen een
voudige mobilisatie voor oefening, maar een zeer ernstige ge
beurtenis. Het was vacantie. Wij stonden de scholen af, de
soldaten zijn er in getrokken. Dat is de factische quaestie.
De zaak is nu, hoe krijgt men ze er weder uit. Dat is heel
wat anders. De Minister zegt: de gemeentebesturen zijn auto
noom, zij behoeven de scholen niet af te staan; maar de mi
litaire autoriteiten zeggen tegen de gemeentebesturen: wij
zitten er in en wij gaan er niet uit. Nu ben ik niet de sterkste
en ook niet de zwakste, maar ik zie toch geen kans om een
heel regiment uit een school te zetten. Dat moet een zaak
van verdrag zijn.
Nu is het wat anders, wanneer de toestand rustig is en
het Rijk vraagt berging, dan kan men zeggen: de militairen
komen er niet in, maar zooals de toestand nu is, konden wij
het nooit voorzien.
Eenige maanden geleden heeft de heer Fischer hier een
uitvoerige uiteenzetting gegeven, van hetgeen wij gedaan
hebbenhet is altijd ons streven geweest om de belangen
van het land in overeenstemming te brengen met de belan
gen van het onderwijs.
De heer Heeres. M. d. V. Het ligt op het oogenblik niet
in mijn bedoeling om Burgemeester en Wethouders een ver
wijt te maken, dat zij niet genoeg hebben gedaan om de
onder wijslokaliteiten weder zooveel mogelijk aan het onderwijs
terug te geven, want ik ben overtuigd, dat Burgemeester en
Wethouders daaromtrent het noodige wel gedaan zullen hebben
maar ik zoo gaarne willen weten, hoe de zaak in elkaar zit.
Daarom zou ik nog dit willen vragenis er door de militaire
autoriteiten wel eens gedreigd met inkwartiering bij de inge
zetenen, voor het geval men de openbare lokalen niet voor
de militairen beschikbaar zou willen stellen?
De Voorzitter. Dat zou ik op het oogenblik niet kunnen
zeggen, maar dat zou wel het logische gevolg zijn. Aangezien
er over deze zaak al twee jaar is gecorrespondeerd, zou er
misschien in een van de brieven wel eens met inkwartiering
kunnen zijn gedreigd, maar dat weet ik natuurlijk niet meer
uit mijn hoofd en wanneer de heer Heeres mij dat van te
voren had gevraagd, dan zou ik met pleizier de zaak eens
hebben nagegaan Op het oogenblik zou ik het dus niet dur
ven zeggen. Dat maakt ook feitelijk weinig uit, want het zou
het logische gevolg zijn. Maar dat is hier de zaak niet. De
quaestie is: men zit eenmaal in de scholen en krijg nu de
menschen er maar eens uit En dan kan men wel in de Kamer
zeggen: de gemeentebesturen zijn autonoom, maar daarmede
krijgt men de scholen niet leeg.
De Voorzitter. Ik wensch thans nog een mededeeling te
doen over hetgeen hier ter stede is verricht om eene goede
voorziening in de behoefte aan aardappelen mogelijk te maken.
Ik ga in den regel niet in op courantengeschrijf, maar dit
maal wil ik hiervan afwijken. In een der bladen is iemand
opgekomen tegen de wijze, waarop hier de distributie van
aardappelen geschiedt, o. a. op het gedrang bij het bureau.
Ja, wanneer men iets goed en goedkoop geeft, dan krijgt men
natuurlijk een drukken loop. In den beginne werden de aard
appelen gedistribueerd in verschillende winkels, maar terecht
of ten onrechte meende men, dat er achter werden gehouden
of in verkeerde handen kwamen. Toen hebben wij gemeend
te handelen in den geest van het overgroote deel der bevolking,
door een soort gemeentewinkel te openen. Men kon dan in dien
gemeentewinkel de volgbriefjes krijgen, waarop bij de verschil
lende leveranciers de aardappelen konden worden gehaald.
Wauneer er nu zoo'n groote toeloop was, dan pleit dit voor
het stelsel; het is een bewijs dat de maatregel insloeg. Maar
nu wordt het voorgesteld alsof wij dit deden om de armoede
ten toon te stellen, om het als een soort van bedeeling te
doen voorkomen.
Bij andere particuliere winkels heeft men toch ook wel
groote drukte en toeloop! Het is echter gebleken, dat, wil
men de aardappelenvoorziening goed en goedkoop doen zijn,
een andere regeling moet worden getroffen, omdat het moei
lijk wordt om den anderen dag nieuwe bons te geven. Men
zou dan moeten gaan rantsoeneeren, zoodat niemand meer
kreeg dan de portie die hem toekwam.
Omtrent onze plannen dienaangaande wil ik U even nader
inlichten.
In het najaar van 1915 werden aangekocht ongeveer 4000
mud aardappelen, Eigenheimers en paarsputten, met de be
doeling deze te bewaren tot het voorjaar om dan deze voorraad