102
DONDERDAG 8 JUNI 1910.
doeld wetsontwerp. Hadden adressanten zich op de hoogte
gesteld van hetgeen in de gemeentehuishouding omgaat, dan
hadden zij kunnen weten uit de gedrukte stukken voor deze
vergadering, dat juist met het oog op de voedingsmiddelen-voor
ziening, de post »onvoorziene-uitgaven" met een bedrag van
f 25.000.wordt verhoogd. Het ware rationeel geweest, bij
den Raad op aanneming van dat voorstel aan te dringen,
indien men dit dan noodig achtte.
"Verder is hetgeen gevraagd wordt, deels overbodig, deels
ondoordacht. Gevraagd wordt, dat ik door den Raad zal worden
uitgenoodigd, bij de Rijksregeering een aantal levensmiddelen
in voldoende hoeveelheid aan te vragen. Deze uitnoodiging
nu is ten eenenmale overbodig. Vooreerst werd ik reeds door
den Minister tot hetzelfde uitgenoodigd, aan welke uitnoodi
ging ik gaarne zal gevolg geven, maar in de tweede plaats
meen ik, dat men mag verwachten dat ik ook zonder daartoe
speciaal te zijn uitgenoodigd, zooveel doenlijk aan de ver
langde behoeften zal trachten te voldoen.
Eindelijk is het adres een voorbeeld van ondoordacht
vragen! Ik acht het aan twijfel onderhevig of de regeering er
ooit toe zal kunnen overgaan om artikelen als kleederen,
schoeisel, garen, band, sajet en wollen stoffen tegen lage
prijzen beschikbaar te stellendit noem ik overvragen. Ander
zijds vergeten adressanten in hun adres o.a. een der aller
voornaamste voedingsmiddelen te noemen, nl. peulvruchten
(erwten en boonen) die toch voor de volksvoeding van heel
wat meer belang zijn dan bv. koffie en thee! Dit acht ik
ondoordacht vragen.
Waar het adres van de Duurtecommissie dus ontijdig komt
en hetgeen wordt gevraagd of overbodig is of niet. met de
noodige kennis van zaken is neergeschreven, stel ik U voor
het voor kennisgeving aan te nemen.
Wordt dienovereenkomstig besloten.
3°. Verslag omtrent den toestand van het Middelbaar Onder
wijs over 1915.
Zal worden opgenomen in het Gemeenteverslag.
Aan de orde is alsnu
1. Verzoek van N. W. van Doesburgh om eervol ontslag
als Directeur der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit.
(Zie lug. St. No. 123.)
De Voorzitter. Mijne Heeren. Burgemeester en Wethou
ders stellen voor om aan den heer N. W. van Doesburgh
eervol ontslag te verleenen, onder dankbetuiging voor de vele
en gewichtige diensten door hem in die betrekking aan de
gemeente bewezen. Alvorens echter dienaangaande een besluit
te nemen, zou ik gaarne nog in het kort een overzicht willen
geven van de verschillende zaken, die de heer van Doesburgh
ten nutte van de gemeente heeft verricht.
De heer van Doesburgh heeft ruim 18 jaren zijne functie
als Directeur der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit
ver vuld. Op 18 Mei 1898 aanvaardde hij, vóórdien adjunct
directeur der gemeentegasfabrieken te 's-Gravenhage, zijne
betrekking alhier. De gasproductie bedroeg toen 6.600.000 M3.
tegen thans 12.000.000 M3., zoodat het gasdebiet onder zijn
beheer is verdubbeld. Dit resultaat is voornamelijk te danken
aan de krachtige propaganda, die hij door woord en daad
wist te maken om het gasverbruik, vooral ook bij de kleine
burgerij, door invoering van muntmeters en door bevordering
van het gasverbruik voor kook- en verwarrnings-doeleinderr
meer algemeen te maken. Tevens zocht hij een nieuw
afzetgebied in de omliggende gemeenten, waarvan thans
een 11-tal gas van Leiden betrekt. Deze wijze van distri-
bueeren op grooten afstand onder hoogen druk werd voor
het eerst in ons land hier te Leiden door hem toegepast
en heeft als voorbeeld voor vele andere gemeenten gediend.
De door het steeds toenemende gasverbruik noodig geworden
uitbreiding der fabriek had in 1906 plaats door den bouw van
eene fabriek voor gecarbureerd watergas naast de bestaande
koolgasfabriek. Ook deze fabriek is thans aan de grenzen van
hare capaciteit genaderd.
Is het gasbedrijf onder zijn beheer tot grooten bloei geraakt,
niet minder belangrijk is zijn aandeel geweest bij de tot stand-
koming en de verdere ontwikkeling van het electriciteitsbe-
drijf. Reeds in 1900 werden uitvoerige plannen door hem
uitgewerkt, waarna in 1901 een voorstel door hem werd gedaan
tot oprichting van een draaistroom-centrale hier te Leiden.
Dat dit advies, dat destijds van veel durf getuigde, juist is
geweest, heeft de praktijk bewezen. Toch duurde het tot 1906
eer de gemeente tot uitvoering van zijn project durfde over
gaan, aangezien de meeste deskundigen destijds nog aan de
levensvatbaarheid van draaistroom-centrales voor steden als
Leiden meenden te moeten twijfelen.
Leiden mag zich gelukwenschen in principe het voorstel
van den heer van Doesburgh te hebben gevolgd, aangezien
het succes van het electriciteitsbedrijf hieraan voornamelijk
is toe te schrijven. Andere gemeenten, die in denzelfden tijd
tot gelijkstroom besloten, hebben sinds dien haast alle hunne
gelijkstroom-centrales inj draaistroom moeten veranderen.
Al dadelijk na de inwerkingtreding der electriciteitsfabriek
wist hij ook dit bedrijf snel tot ontwikkeling te brengen,
zoodat reeds in 1910 uitbreiding der Centrale tot meer dan
de dubbele capaciteit plaats had, gevolgd door eene tweede
verdubbeling in 1912 en eene derde uitbreiding in 1915.
Ook voor het electriciteitsbedrijf heeft hij het afzetgebied
aanmerkelijk weten te vergrooten De Centrale levert thans
aan 14 omliggende gemeenten en aan deNoord-Zuid-Hollandsche
Tramweg-Maatschappij stroom.
Ten slotte heeft hij in 1912 een werkzaam aandeel gehad
bij de bepaling van het systeem der Vuilverbraudingsinrichting.
De keuze door Leiden gedaan, heeft sindsdien voor andere
gemeenten tot voorbeeld gestrekt.
De heer van Doesburgh is op het gebied der gasfabricage eene
bekende figuur geweest. Jaren lang was hij secretaris der Ver-
eeniging van Gasfabrikanten in Nederland en redacteur van
het vaktijdschrift »Het Gas", toen zijne gezondheid hem in
1914 noopte deze functies neer te leggen.
Zijne verdiensten voor de gasindustrie werden door de Ver-
eeniging van Gasfabrikanten in Nederland erkend, die hem
in 1915 tot haar eerelid benoemde.
Ik wensch hieraan nog een persoonlijk woord toe te voegen.
Zoolang ik Burgemeester ben, en meer iri het bijzonder sedert
ik voorzitter ben van de Commissie voor de Lichtfabrieken,
heb ik den heer1 van Doesburgh, mij van vroeger reeds door
familierelaties bekend, leeren kennen en waardeeren als iemand,
die met al wat in hem was, er naar streefde om de belangen
van de gemeente te bevorderen. Het was iemand van groote
kennis en toewijding voor zijn taak. Steeds heb ik met
hem in de meest hartelijke vriendschap samengewerkt, en
zeker ook de leden van den Raad, die tevens lid waren van
de Commissie voor de Lichtfabrieken. Hij was de vraagbaak
voor allen. Het was een in elk opzicht hoogstaand ambtenaar.
Het spijt mij, dat hij ons gaat verlaten, maar wanneer hij
daartoe door den toestand van zijne gezondheid wordt genoopt,
dan moeten wij zijn besluit eerbiedigen, hoewel zijn heengaan
een groot verlies is voor de gemeente. Laat ons hopen, dat
hij nog vele jaren van zijn rust in gezondheid moge genieten,
als vrucht van zijn arbeidzaam leven.
(Teekenen van instemming.)
De heer Aalberse. M. d. V. Als een van de oudste leden
van den Raad sluit ik mij geheel aan bij de woorden van
warme hulde en dank door U gesproken ten aanzien van den
heer van Doesburgh. Van de leden van de Commissie voor
de Lichtfabrieken, heb ik zeker wel het langst met hem samen
gewerkt. Ongeveer 10 jaren had ik dat genoegen, en ik onder
schrijf geheel wat door U is gezegd. Die samenwerking was
niet alleen van degelijken, maar ook steeds van den meest
vriendschappelijken aard. Men kreeg in die Commissie een
hoogen dunk zoowel van zijn groote bekwaamheid als leider
van een steeds zich uitbreidend bedrijf, als ook van de ge
voelens, die hij als werkgever koesterde tegenover het groote
personeeldat onder hem werkzaam was.
In ieder opzicht kwam hij mij voor te zijn het model van
een Directeur van een gemeentelijk bedrijf.
Als voornaamste bezwaar tegen gemeentebedrijven wordt
altijd genoemd, dat men dan aan het hoofd krijgt ambtenaren,
die niet voldoende voeling houden met het praktische leven.
Hij kwam mij steeds voor te zijn de levende wederlegging
van dat argument. Wanneer iemand niet was ambtenaar in
die beteekenis, maar een ambtenaar die altijd frisch bleef en
met liefde en hart de belangen van het aan zijn zorgen toe
vertrouwde bedrijf behartigde, dan is het zeker geweest de
heer van Doesburgh. Wanneer dan ook op voorstel van de
Commissie en van Burgemeester en Wethouders hem nu een
eervol ontslag zal worden gegeven onder dankbetuiging voor
de vele gewichtige diensten aan de gemeente bewezen, dan
kunnen wij als leden van den Raad eerlijk verklaren, dat dit
niet is een bloote formule, maar dat ieder woord ten volle
en van harte is gemeend.
En met de woorden van hulde, door U, Mijnheer de Voor
zitter, den heer van Doesburgh gebracht, stemt zeker de
geheele Raad dankbaar in.
(Teekenen van instemming.)
De Voorzitter. Ik dank den heer Aalberse voor de hartelijke
woorden door hem gesproken.
Vervolgens wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming overeenkomstig het praeadvies besloten.
II. Verzoek van Mej. A. Wassink om eervol ontslag als
onderwijzeres in de handwerken aan de school der 3e klasse
No. 6.
(Zie Ing. St. No. 124).