94 DONDERDAG 18 MEI 191(3. dat de loonen op het oogenblik »hoog genoeg" zijn. Dat blijkt ook trouwens uit de voorgaande zinsnede van het praeadvies, waar gezegd wordt, dat de loonen van de meeste categorieën van beambten en werklieden in dienst der gemeente pas zijn verhoogd en er aldus geen termen zijn om thans wegens de duurte de salarissen van diezelfde categorieën weder te gaan verhoogenmoest er worden bijgesprongen, dan zou het moeten zijn bij wijze van verlenging van den duurtetoeslag. Nu vraag ik, Mijnheer de Voorzitter, wanneer het juist zou zijn, dat de loonen hoog genoeg waren wanneer de Raad er althans zoo over dacht waarom heeft men dan die commissie in het leven geroepen Die commissie heeft ten doel om te onderzoeken of de loonen hoog genoeg zijn, met andere woorden bestaat dus de mogelijkheid, dat de loonen niet hoog genoeg zijn. Wanneer wij dus er zoo van overtuigd zijn, dat de tegenwoordige regeling voldoet, dan zou ik willen vragen: waarom hebben wij die commissie dan noodig? Nu is op het oogenblik de toestand van dien aard, dat de moge lijkheid bestaat, dat er een zeker onrecht zal worden gepleegd tegenover diegenen, die straks, wanneer de commissie haar taak heeft verricht, zouden blijken te weinig loon te hebben ontvangen. Om die reden heb ik mij een vorig maal verklaard vóór het voorstel van den heer van Tol. Ik erken onmiddellijk, dat de uitvoering van dat voorstel groote moeilijkheden met zich zal brengen, omdat men thans in een onzekeren toestand verkeert en het moeilijk valt uit te maken of de toeslag van alle of van eenige categorieën van gemeentewerklieden van dien aard is, dat zij loonsverhooging noodig hebben. In de tweede plaats is het niet uit te maken, indien er loonsver hooging noodig wordt geacht, hoeveel deze zal moeten bedragen en voor welke catagorieën. Wij tasten hieromtrent volkomen in het duister. Het is moeilijk om thans te besluiten om alle loonen te gaan verhoogen, want dan bestaat demogelijkheid, al is het dan ook niet meer dan eene mogelijkheid, dat straks het loon van een of andere catagorie zal moeten worden ver laagd. Burgemeester en Wethouders stellen het voor alsof daaromtrent volkomen zekerheid bestaat. Wegens de groote moeilijkheden verbonden aan de uitvoering van het voorstel van den heer van Tol heb ik gemeend, na hetgeen gezegd is geworden, mede te moeten gaan met het voorstel van Burge meester en Wethouders en niet met het voorstel van den heer van Tol. Door het voorstel van Burgemeester en Wet houders wordt m.i. althans eenigszins tegemoet gekomen aan de groote moeilijkheden, die door de tijdsomstandigheden zijn ontstaan voor de minst bedeelden onder de gemeentewerklieden, dat zijn degenen, die op het oogenblik het meest gedupeerd zijn door het te laag loon. Die catagorie is door het voorstel van Burgemeester en Wethouders voorloopig geholpen. Om die reden èn omdat mij de uitvoering van het voorstel var. den heer van Tol zoo moeilijk lijkt, zal ik stemmen voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik meen, dat wij den heer van Tol dankbaar moeten zijn voor de indiening van zijne motie. Hierdoor toch is de nood, die er heerscht onder de gemeente werklieden, gebracht onder de aandacht van Burgemeester en Wethouders, die wederom dank verschuldigd zijn voor het voorstel, dat zij bij den Raad hebben ingediend. Ook ik vind evenals de heer Tepe, het voorstel van Burgemeester en Wet houders met het oog op de tijdsomstandigheden meer aan nemelijk dan dat van den heer van Tol. Waar wij hier te maken hebben met abnormale toestanden, daar moeten wij onzen toevlucht nemen tot bijzondere maatregelen en niet eene gewone salarisregeling gaan aanpassen aan een abnormalen toestand. Wil men eene nieuwe salarisregeling, dan moet men wachten totdat de toestand weer normaal is geworden. Men moet thans maatregelen nemen om tegemoet te komen aan den heerschenden noodtoestand onder de gemeentewerklieden. Ik zal daarom stemmen voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders en tegen dat van den heer van Tol. De heer van Tol. M. d. V. De heer Sijtsma verwijt mij ten onrechte, dat ik met zijn voorstel niet ben medegegaan in December. Hij moet evenwel niet vergeten, dat er toen sprake was van een duurtetoeslag, die gelden zou gedurende de wintermaanden. Het was toen niet te voorzien, dat deze toestand zoolang zou blijven voortduren. Op het oogenblik is er een groot verschil tusschen het loon, dat door particu lieren wordt uitbetaald en het loon, dat door de gemeente werklieden wordt ontvangen. Het is mij ter oore gekomen, dat er gemeentewerklieden loonsverhooging gekregen hebben, omdat zij anders den ge meentedienst zouden hebben verlaten. Zij konden in parti culieren dienst meer verdienen. Ik weet niet, in hoeverre deze geruchten waar zijn, maar het zou zich in ieder geval voor kunnen doen, dat een flink vakman den gemeentedienst ver laat, omdat hij in particulieren dienst meer kan verdienen. Ik meen, dat mijne motie eene kleine verbetering heeft teweeggebracht in den toestand der gemeentewerklieden, maar, waar mijne motie dit heb ik uit hetgeen gezegd is geworden wel kunnen opmaken geen kans heeft om te worden aangenomen, daar acht ik het het beste mijne motie in te trekken. Ik dank Burgemeester en Wethouders voor het voorstel, dat zij hebben ingediend en ik verzoek hun om, indien er iets kan worden gedaan in het belang van de werk lieden, dat dit dan zoo spoedig mogelijk zal gebeuren. En ik zou de Commissie willen verzoeken zooveel mogelijk spoed te betrachten, en als het mogelijk is het eerst zich bezig te houden met den toestand van de laagstbezoldigden. De heer Fokker. M. d. V. Ik zal niet verder ingaan op de motie van den heer van Tol, waar deze nu is ingetrokken, maar wel zou ik een woordje willen zeggen over punt 7 van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Daarin stellen Burgemeester en Wethouders voor, dat het sub 4e tot en met 6e bepaalde niet van toepassing zal zijn op de onder wijzers bij het Openbaar Lager Onderwijs, indien aan hen van Rijkswege een zoogenaamde duurtetoeslag wordt «uit gekeerd." Mijnheer de Voorzitter. Het is U waarschijnlijk bekend, dat bij verschillende onderwijzers bij het Openbaar Lager Onderwijs bezwaren bestaan tegen dien toeslag, die van Rijkswege aan de onderwijzers zal worden uitgekeerd en dat die door hen in geen verhouding wordt geacht tot den nood waarin zij verkeeren en het bedrag, waaraan zij behoefte hebben. Nu zou het misschien kunnen voorkomen, het is waarschijnlijk wel niet te verwachten, maar het zou kunnen gebeuren dat er een onderwijzer is, die geen prijs stelt op de uitkeering van Rijkswege en haar weigert, omdat hij door den gemeentelijken toeslag werkelijk beter geholpen zou zijn. Daarom, Mijnheer de Voorzitter, zou ik willen voorstellen om in dit 7e punt van het voorstel van Burgemeester en Wethouders in plaats van »uitkeeren" te lezen »toekennen." De Voorzitter. Ik zou niet kunnen begrijpen, dat een openbaar onderwijzer, die wel een gemeentelijken toeslag aanneemt, een Rijkstoeslag, wanneer hem die wordt aan geboden, zou weigeren. Ik zou wel eenigszins kunnen be grijpen men zou het kunnen veronderstellen, maar ik geloof niet, dat het feit zich veel zal voordoen dat er een onderwijzer is, die zal zeggen: ik wil geen toeslag ontvangen, waarvoor ik geen verplichting op mij behoef te nemen. Ik kan dus niet treden in het bezwaar van den heer Fokker, te meer, daar ik vanochtend in de courant las, wat in Amsterdam is gebeurd. Daar heeft men met precies dezelfde zaak te doen. Nu hebben de onderwijzers daar gezegd: wij willen geen gemeentelijken toeslag hebben. Dat hebben zij natuurlijk gezegd, omdat zij wisten, dat zij van Rijkswege een toeslag zouden krijgen. Men kan toch geen twee toeslagen gaan geven aan dezelfde categorie van personen! Wat Leiden betreft komt daar nog bij, dat de onderwijzers alhier vanaf het begin van dit jaar een dubbelen toeslag zullen genieten, omdat de gemeente met den toeslag er eerder bij is geweest dan het Rijk. Zooals de heeren weten, hebben de onderwij zers vanaf December 4915 reeds een toeslag vanwege de ge meente gekregen en den Rijkstoeslag krijgen zij vanaf Januari 1916, zoodat zij dus gedurende den tijd van 5 maanden een dubbelen toeslag zullen genieten. Ik heb dus alle reden om aan te nemen, dat die toeslag vanwege het Rijk ook wel zal worden aangenomen. Wat betreft de commissie, ik geloof, dat er bij de leden een misverstand bestaat omtrent het doel, waarvoor die commissie in het leven is geroepen. Die commissie is ingesteld om een beter overzicht te krijgen over de loonregeling hier ter stede; omdat wij steeds request op request kregen, is dan de ééne categorie, dan weder de andere categorie van ambte naren, beambten en werklieden, in dienst van deze gemeente, verhoogd. Zoodoende zijn wij den draad eenigszins kwijt geraakt en om nu een juist overzicht over de loonregeling in deze gemeente te krijgen, is deze commissie ingesteld. Het zou echter misschien wel kunnen voorkomen, dat die com missie een categorie van personen vindt, ten aanzien waarvan zij meent, dat de loonen moeten worden verhoogd, maar men moet wel in het oog houden, dat die commissie niet is inge steld, omdat de loonen »in het algemeen" te laag zijn. Er staat hier duidelijk in het preadvies: »indien men toch »besloot tot het geven van een loonsverhooging met het oog »op de buitengewone omstandigheden, dan zou de loon- »standaard na afloop der abnormale tijden blijken te hoog te »zijn opgevoerd en zou men dus feitelijk tot loonsverlaging »moeten overgaan." Wat de heer van Tol in zijn motie bedoelt, is feitelijk toch ook een toeslag. Men kan het onder een anderen naam doen, maar het is toch ook een gevolg van het abnormale der om standigheden en het gaat er dus om, dat de heer van Tol de wijze van toekennen verkeerd vindt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 6