90 DONDERDAG 18 MEI 1916. De Voorzitter. Mijne Heeren. Het is eigenlijk verkeerd, dat wij aan dit adres zooveel aandacht schenken. Wanneer wij zoo doorgaan, zouden wij van den Raad wel een college tot behandeling van adressen kunnen maken. Ik wil niet tegenstaande dat toch nog een kort woord zeggen om eenige misverstanden op te helderen, die dit adres bij sommige led.en schijnt te hebben verwekt. Wat betreft de loonen, het volgende. Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat er een adres ingekomen is van de verplegersvakvereeniging, dat beoogde om voor de mannen, die zooveel onkosten hadden, iets meer te vragen. De bedoeling was en ik geloof, dat dit in den geest van de meeste leden was dat zij ƒ25.hooger loon zouden krijgen. In het nieuwe adres, dat wij hebben gekregen, wil men weer, dat mannen zullen worden verpleegd door mannen, waar door men een tekort zou krijgen aan mannen, zoodat wederom zou moeten worden verhoogd. 5 Dit is nu weer een adres van een vereeniging die meer speciaal de belangen van de vrouwen behartigt; ik meen zelfs, dat de presidente van die vereeniging Mevrouw van Lanschot-Hubrecht is afgetreden, en zich thans heeft ge worpen op het vrouwenkiesrecht. Die dame gaat weer uit van het idéé, dat een vrouw gelijk staat met een man, omdat zij hetzelfde werk doet. Ik wil alleen wijzen op het onderscheid van die requesten. Nu zou ik gaarne den requestranten ter wille zijn, maar ik weet niet hoe ik die puzzle moet oplossen. Wat betreft punt 3, daarvan heeft de heer Sijtsma een geheel verkeerde opvatting. Ik weet niet, of de heer Sijtsma of andere heeren van den Raad dochters of zusters hebben, die nog op een kostschool zijnzij zouden dan weten, dat men verplicht is om een bepaald aantal kleeren en onder goederen mede te brengen. Misschien is dat ook het geval op jongenskostscholen, maar die zijn niet zoozeer meer in de mode. Nu is het hier ook niet anders. De pleegzusters zijn nl. verplicht om het reglementair benoodigde lijfgoed mede te brengen en de chef die voor de huishouding is aange steld, de adjunct-directrice, gaat na, of de nieuw-aange- komenen voldoende kleeren hebben medegebracht, want, zijn de verpleegsters eenmaal aangenomen en er blijkt de volgende week, dat de aangekomenen niet het benoo digde bezitten om zich behoorlijk te kleeden, dan zit men er mede. Het is als het ware een voorzorgsmaatregel. Dit onderzoek is bij aankomst verplicht, maar bij vertrek kan het plaats hebben. Dus bij vertrek is het niet ver plicht en zou het plaats kunnen hebben, wanneer men meent, dat daarvoor redenen bestaan. En het is ook in sommige gevallen toegepast waarbij bleek dat het wantrouwen maar al te gegrond was. Het gebeurt echter bij vertrek zeer zelden. Verder lees ik, dat er bezwaar wordt gemaakt tegen het slapen van verpleegsters op de kamers van de patiënten. Dit wordt door ons ten zeerste, op advies van den dokter, tegen gewerkt. Daarom is dan ook de bepaling gemaakt, dat de patient voor de verpleegster f 1.moet betalen, indien hij of zij verlangt, dat de verpleegster in dezelfde kamer slaapt. Maar men begrijpt, dat er zich gevallen kunnen voordoen, dat het noodig is dat een patient niet alleen gelaten wordt. Maar om tegen te gaan, dat dit door patiënten wordt ge vraagd zonder dat het inderdaad noodzakelijk is, is de bepa ling gemaakt, dat f 1.moet worden betaald. Ik heb hier een paar voorbeelden willen noemen om aan te toonen welk een verkeerden indruk een adres als dit maken kan, wan neer men van de zaken niet op de hoogte is. Het kan best zijn, dat de andere bezwaren in het adres ge noemd van meer beteekenis zijn en de overweging waard. Daarom stel ik dan ook voor dit adres te stellen in handen van de Commissie van Endegeest, opdat deze de genoemde bezwaren kan onderzoeken. Zijn de bezwaren gegrond, dan kan worden overwogen, op welke wijze hierin verandering kan worden gebracht. De heer Sijtsma. M. d. V. Mij dunkt, dat gij mij dankbaar moetzijn.dat ik deze zaak aan de orde heb gesteld. Nu toch zijt gij in de gelegenheid geweest de zaak tot hare gewone proporties terug te brengen. Dit adres is ook in de dagbladen opgenomen. Ik heb van verschillende zijden gehoord, dat men het geen manier vindt, dat de koffers van verplegers en ver pleegsters worden nagezien. Men wist evenmin als ik, dat het slechts ten doel heeft na te zien of de garderobe van de verpleegsters in orde is. Wanneer het onderzoek zich hiertoe bepaalt, dan heb ik er geen bezwaar tegen. Maar kon er dan niet eenvoudig overlegging gevraagd worden? Na Uwe toe lichting weet nu ook het publiek wat de bedoeling van dezen maatregel is. Dat wij aan de ingekomen adressen te veel eer bewijzen, ben ik niet met U eens. Wij toch hebben als leden van den Raad er ons oordeel over uit te spreken, of een adres naar onze meening gewichtig genoeg is om er nog verder de aandacht op te vestigen. Dat mevrouw van Lanschot-Hubrecht geen voorzitster meer is, daar heb ik niet eens op gelet. Dat zij zich riu aan de Vrouwenkiesrecht-beweging wijdt, heeft hier niets mee te maken. Ik heb alleen gelet op hetgeen in het adres wordt gezegd. Nu ben ik blij van te hebben mogen vernemen, hoe het met het nazien van de koffers ge steld is, dat dit zich niet uitstrekt over de schrifturen, die de nieuw aangekomenen bij zich hebben, maar slechts over haar garderobe. Was dit laatste ook het geval, dan zou ik het niet in den haak hebben gevonden; nu heb ik hier even wel geen bezwaar tegen. De Voorzitter. Het doet mij genoegen, dat gij zoo tevre den zijt over de inlichtingen, die ik U heb verstrekt. Ik blijf evenwel mijne meening handhaven, dat aan de ingekomen adressen al te veel ee." wordt bewezen. Wanneer de Raad vari oordeel is, dat het zijne taak is in te gaan op alle klachten, die bij den Raad worden ingediend, dan is het toch wel wat al te veel gevergd van het Dagelijksch Bestuur, dat het zich van al die zaken op de hoogte zal gaan stellen. U weet ook wel, hoe "weinig er soms waar is van de klachtendie worden geuit. Ik herhaal derhalve mijn voorstel dit adres voor kennis geving aan te nemen, het doe te zenden aan de Commissie van Beheer en het voor zoover noodig te stellen in handen van de Commissie ad hoe. Wordt dienovereenkomstig besloten. 2°. Adhaesiebetuiging van de afd. Leiden van den Ned. Barbiers- en Kappersbond aan het adres van de Duurtecom- missie uit de Leidsche Arbeidersbeweging in zake de beschik baarstelling van verschillende artikelen tegen lageren prijs. Zal worden gevoegd bij het oorspronkelijk request. 3°. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting, dienst 1915. Worden gesteld in handen der Reclamecommissie. 4°. Advies van de Gezondheidscommissie op de ontwerp verordeningen tot wijziging van die op het Bouwen en Sloo- pen en van die op het Rijden. De Voorzitter. De Gezondheidscommissie deelt daarin mede, dat zij tegen deze ontwerpen geen bedenkingen van hygiëni- schen aard heeft. Ik stel U voor deze missive te behandelen bij de punten 12 en 13 der agenda. Wordt dienovereenkomstig besloten. Aan de orde is thans: I. Benoeming van inwoners der gemeente, tevens kiezers in het kiesdistrict, voor den tijd van twaalf maanden, tot leden of plaatsvervangende leden in de stembureaux voor de verkiezing van leden van de Tweede Kamer der Staten-Gene- raal, de Provinciale Staten err den Gemeenteraad. (Zie Ing. St. No. 108). De Voorzitter. Mag ik de heeren van der Lip, van Tol, Fokker en Hartevelt uitnoodigerr het stembureau te willen vormen? Worden benoemd met algemeene (26) stemmen de heeren: IN KIESDISTRICT I. L. Alings. C. F. Antheunissen. F. H. Arlaud. M. H. Basslé. L. H. Becherer. Mr. C. H. Beekhuis. G. L. van den Berg. F. L. Bergansius. J. Berman. D. Beuth. A. J. Binnendijk Jr. G. H. Blanken G.Hz. C. Boekee. Dr. G. J. Boekenoogen. J. L. Boer. L Bosch. J. Bots. E. Bouma Nieuwenhuis. A. T. Cahen. C. Christiaanse Jr. A. Couvee P.Jzn. J. P. Creyghton. P. du Croix. W. van Deventer. H. J. Dieben. G. J. van Dorp. B. van Dorsten. Mr. J. Draayer. G. van Driel. J. P. J. Driessen. Dr. P. A. Driessen. J. A. Duffels. C. B. Duyster Jr. Dr. J. J. van Eck. Th. J. D. Enderlé. M. G. van Ewijk. Dr. H. D. van Gelder. N. C. F. van Ginkel. G. Goekoop. Jhr Mr. P. W. C. van der Goes. W. C. de Graaff. G. Groen. J. A. M. A. Grondhout. A. A. de Groot. K. de Haan. Dr. J. Heinsius. Dr. G. F. Hellema. M. J. B. Herfst.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 2