80
DONDERDAG 4 MEI 1916.
prijs te koop. Daar had niet moeten staan: voor redelijken
prijs; f 3200.is geen redelijke prijs. In gewone omstandig
heden had men er niet meer dan f 2500.— a ƒ2600.voor
betaald. Nu zou de eigenares wel eens kunnen denken, dat
zij het nog te goedkoop had verkocht. Ik vind, dat'dit huis
zeer goed wordt betaald.
De Voorzitter. Het is hier een letterkundig misverstand.
De heer Botermans meent, dat de eigenares wel eens zou
kunnen denken, dat zij het perceel te goedkoop zou hebben
verkocht. Redelijk wil hier zeggen: de omstandigheden in
aanmerking genomen. Het was wellicht beter geweest, wan
neer er gezegd was: voor niet al te onredelijken prijs. Rede
lijk wil niet zeggen, dat wij het goedkoop vinden. De heer
Botermans weet ook wel, dat. als de gemeente iets koopt, dit
nooit goedkoop is. Ik dacht evenwel niet, dat hij den prijs
verkeerd zou achten.
De heer Botermans. Dat vind ik ook niet. Het was alleen
het woord »redelijk," waar ik bezwaar tegen had.
De Voorzitter. Ik geloof dat ik zooeven de beteekenis van
het woord «redelijk" in dit verband duidelijk heb gemaakt.
De heer Botermans. Dat wil zeggen, dat het geen koopje is.
De heer Huurman. M. d. V. Ook ik maak bezwaar tegen
dat woordje: redelijk, en zou een ander woord willen gebrui
ken. Ik ben van meening, dat deze prijs machtig hoog is.
Het huisje heb ik gezien, het is bijna afbraak.
De beraadslaging wordt gesloten.
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het
praeadvies besloten.
XVII. Voorstel:
a. tot aankoop van eenige voortuintjes en van een gedeelte
grond ter verbreeding en verbetering van de Julianastraat;
b. tot overname in eigendom en onderhoud bij de gemeente
van den als openbare straat in gebruik zijnden grond van
de Julianastraat;
c. tot beschikbaarstelling van de voor een en ander benoo-
digde gelden.
(Zie Ing. St, No. 86 en 104.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies aangenomen.
XVIII. Voorstel in zake de benoeming van een len en een
2en amanuensis aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens
en tot regeling van hunne bezoldiging.
(Zie Ing. St. No. 100.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb met zeer veel aandacht
gelezen de rapporten, die hieromtrent in de Leeskamer ter
inzage zijn neergelegd. Ik heb den indruk gekregen, dat noch
Burgemeester en Wethouders, noch de Commissie van Toe
zicht op het Middelbaar Onderwijs de meening zijn toegedaan,
dat de benoeming van deze twee amanuenses zoo noodzake
lijk is. Men heeft zich hierbij beroepen op het rapport van
den Directeur. Nu geloof ik gaarne, dat deze het zeer ge-
wenscht vindt, dat er zeer veel personeel aanwezig is, maar
wij dienen toch in de eerste plaats rekêning te houden met
de daaraan verbonden kosten. Nu ben ik door de stukken
niet overtuigd, dat die twee amanuenses noodig zijn. Ik zou
daarom liever zien, dat wij ons hielden aan de oude regeling.
Wij hebben daar helaas een al te kostbaar gebouw neergezet,
en ik heb indertijd al gezegd: wanneer er zoo'n groot gebouw
komt, moet er ook een tweede concierge bijkomen. Ik heb
toen niet gedacht aan een tweeden amanuensis, welken men
thans wil aanstellen, maar het komt toch op mijn zeggen uit.
Mogen wij dadelijk toegeven aan de wenschen van den Direc
teur, overgebriefd door de Commissie van Toezicht op het
Middelbaar Onderwijs, waar wij in deze tijden vooral zeer
zuinig moeten zijn? Men heeft gezegd, dat men zelfs in plaat
sen kleiner dan Leiden een tweeden amanuensis heeft be
noemd; maar wanneer men elders .royaal is, behoeft men dat
hier nog niet te zijn! Er moet werkelijk worden aangetoond,
dat de aanstelling van een tweeden amanuensis beslist nood
zakelijk is. Men vergete bovendien niet, dat, wanneer wij
een tweeden amanuensis op een dergelijk salaris gaan aan
stellen, dit spoedig weer zal dienen te worden verhoogd, en
op die wijze wordt het een kostbare zaak. Ik zou daarom
liever het salaris van den eersten amanuensis iets hooger
willen stellen, en geen tweeden amanuensis willen benoemen.
Misschien kan de Wethouder mij straks overtuigen, zoodat
ik mij gewonnen moet geven, maar thans is dit nog niet
het geval.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik zou mij met een enkel
woord willen aansluiten bij het gesprokene door den heer
Sijtsma. Het komt ook mij voor, dat deze eisch wel wat
overdreven is. Het is volkomen te begrijpen, dat de directeur
liever twee ambtenaren heeft dan één, maar is er nu vol
doende reden om aan dat verlangen onmiddellijk toe te
geven? Het heeft mijn aandacht getrokken, dat de Commissie
van Toezicht in het geheel geen eigen argumenten aanvoert
voor het aanstellen van een nieuwen ambtenaar, maar een
voudig het advies van den Directeur overneemt, en dat Bur
gemeester en Wethouders met blijkbaar geringe sympathie
het voorstel steunen. Het komt mij voor, dat men aan de
betrekking van amanuensis bij de Hoogere Burgerschool geen
overdreven groot gewicht moet hechten. Men komt daartoe
allicht, omdat in een stad als Leiden zoovele-andere amanu
enses zijn, wier werkzaamheid heel wat meer beteekent, nl.
die verbonden zijn aan de verschillende academische laboratoria.
Wanneer men echter nagaat, welke werkzaamheden moeten
worden verricht voor de enkele uren scheikunde en natuur
kunde op een Hoogere Burgerschool, en bedenkt, dat elk
jaar dezelfde eenvoudige proeven worden vertoond, dan is
het mij niet duidelijk, waarom daarvoor nog een tweeden
ambtenaar moet benoemd worden. Ik geloof, dat de uitbrei
ding van het gebouw dit volstrekt niet motiveert. Ik sluit
mij dan ook aan bij hetgeen de heer Sijtsma in overweging
gaf, nl. om één amanuensis aan te stellen met een behoorlijk
salaris, zoodat men een voldoende bekwaam persoon kan
krijgen, en niet toe te geven aan den eisch van den Directeur,
om er nog een tweeden bij te nemen.
De heer Van Hamel. M. d. V. Door Burgemeester en
Wethouders is overgenomen het voorstel van de Commissie
van Toezicht, die dit heeft gedaan op goede gronden en op
uitdrukkelijk verzoek en verlangen van den Directeur der
Hoogere Burgerschool. Deze heeft beseft, dat bij den tegen-
woordigen toestand de hulp en de kracht van één amanuensis
niet voldoende was.
Er wordt al te weinig waarde gehecht aan het werk, dat
de eerste amanuensis heeft te verrichten. De eerste moet
vooral een man zijn, die heel wat presteert. Zijne assistentie
is voor het goed onderwijs in de natuur- en scheikunde van
het grootste belang. De heer Massink heeft gezegd, dat het
zoo niet langer ging en dat er een tweede bij moest komen
Daarom zou het niet in het belang van het onderwijs zijn,
wanneer het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet
werd aangenomen. De Commissie van Toezicht is hiervoor
zeer geporteerd. De heer van der Pot heeft gezegd, dat het
voorstel door Burgemeester en Wethouders met weinig inge
nomenheid is begroet. Ik begrijp niet, waar hij dit gelezen
kan hebben. Burgemeester en Wethouders gaan met dit
voorstel volkomen accoord en zij zijn er van overtuigd, dat
het onderwijs er mede gebaat zal worden, wanneer dit voor
stel zal worden aangenomen.
De heer Fokker. M. d. V. Ik sluit mij aan bij de bestrij
ding van het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Wat de heer van Hamel ter verdediging van het voorstel
heeft gezegd, is weinig meer dan er in de stukken staat.
Verder zijn het eenige algemeene phrases geweest ik
bedoel dit niet onaangenaam die ons in deze zaak weinig
verder hebben gebracht. De heer van Hamel heeft gezegd,
dat volgens den Directeur er een tweede amanuensis noodig
was, dat men de beteekenis van het werk van den amanuensis
niet moest onderschatten en dat zijne assistentie bij het
geven van onderwijs in de natuur- en scheikunde van zeer
veel gewicht was; maar dit zijn niets dan woorden en het
bewijst heel weinig. Ik geloof, dat men aan den anderen
kant deze zaak zeer heeft opgedreven.
De heer Sijtsma. Bedoelt gij van onzen kant?
De heer Fokker. Neen, ik bedoel van de zijde van den
Directeur.
De heer Briët. Gij hebt nooit onderwijs in de scheikunde
gehad.
De heer Fokker. Ik heb het over het onderwijs in de
natuurkunde. Men zegt: hoe knapper de amanuensis is en
hoe meer hij assistentie kan verleenen, hoe meer dit vrucht
dragend voor het onderwijs zal zijn en hoe gemakkelijker
een leeraar zijn taak kan vervullen. Waarom deze nu zoo
heel knap moet zijn, waar hij toch maar bij het nemen van
proeven heeft te assisteeren, zie ik niet in. Waarom hij ook
bekwaam moet zijn in instrument maken en glasblazen,
begrijp ik niet. Zijne werkzaamheden bepalen zich toch tot
het in orde houden van het glaswerk en van de andere
instrumenten.
De tweede zou dan feitelijk worden opgeleid tot assistent bij